Albrecht II van Brandenburg
Duits soevereine (1171-1220) / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Albrecht II van Brandenburg (ca. 1175 - 25 februari 1220), was de jongste zoon van Otto I van Brandenburg en (vermoedelijk) zijn tweede vrouw Adelheid.
Albrecht II van Brandenburg | ||
---|---|---|
rond 1150 - 1220 | ||
Markgraaf van Brandenburg | ||
Periode | 1205-1220 | |
Voorganger | Otto II | |
Opvolger | Johan I & Otto III | |
Vader | Otto I van Brandenburg | |
Moeder | Judith van Polen |
Na de dood van zijn vader in 1184 werd Albrecht benoemd tot graaf van Arneburg. Hij nam deel aan de Derde Kruistocht, na zijn thuiskomst in 1194 werd hij om onbekende redenen door zijn halfbroer Otto II gevangengezet. In 1198 was Albrecht aanwezig bij de oprichting van de Duitse Orde in Akko (stad).
In 1205 volgde hij Otto II op als markgraaf van Brandenburg. Albrecht zette het beleid van Otto I en Otto II door om Duitse boeren te vestigen in zijn van oorsprong Slavische gebieden. Na de moord op Filips van Zwaben koos Albrecht de partij van keizer Otto IV. Albrecht verwierf Teltow, Lenzen, Prignitz en Barnim, maar verloor de heerschappij over Pommeren.
Albrecht was in een hooglopend conflict verwikkeld met de aartsbisschop van Maagdenburg over de kerkelijke tienden. Da aartsbisschop maakte aanspraken op deze tienden in alle Brandenburgse gebieden. Albrecht vond dat de aartsbisschop geen rechten had in gebieden die op de heidenen waren veroverd, en door hem in cultuur moesten worden gebracht en moesten worden verdedigd. Albrecht begon onderhandelingen met paus Innocentius III om de kerk in de nieuwe gebieden rechtstreeks onder de paus te laten vallen. Pas in 1237 (dus ruim na Albrecht's dood) werd de kwestie opgelost: de aartsbisschop kreeg op hoofdlijnen zijn zin maar de markgraven kregen een schadevergoeding zolang hun geslacht zou bestaan.