Ceterum censeo Carthaginem esse delendam
Uitspraak van Marcus Porcius Cato Censorius maior / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Ceterum censeo Carthaginem esse delendam ('Overigens ben ik van mening dat Carthago vernietigd moet worden') is een Latijnse uitspraak waarmee de Romeinse politicus Cato Maior (234-149 v.Chr.) stelselmatig zijn tussenkomsten in de Senaat zou hebben afgesloten, tot het ook gebeurde. In werkelijkheid is daar geen bewijs voor en is de uitspraak in deze vorm een moderne creatie.[1] Cato lijkt wel degelijk te hebben aangedrongen op de verwoesting van Carthago, maar niet in die woorden en context.
Carthago was in de tijd van Cato de tegenspeler van Rome tijdens de Punische oorlogen. Na de Derde Punische Oorlog is de stad in 146 v.Chr. door Rome verwoest. In 29 v.Chr. werd de stad door keizer Augustus hersticht en heropgebouwd (met als nieuwe naam Colonia Julia Augusta Carthago), ter vervollediging van het werk van zijn adoptievader Julius Caesar.
De anekdote bestaat al lang maar de uitspraak komt als zodanig niet voor in teksten van Cato die bewaard zijn gebleven, noch in andere oude bronnen. Cato stond bij diverse, onafhankelijke bronnen te boek als iemand die Carthago vernietigd wilde zien. Tijdgenoot Marcus Tullius Cicero (106-43 v. Chr.) biedt in zijn werk Cato Maior de senectute daarvoor de oudst bekende bron. Volgens Titus Livius ging hij daarover in debat met Scipio Nasica.[2] Velleius Paterculus (1.13.1) vermeldt dat Cato een voortdurende voorstander van Carthago's vernietiging was. Plutarchus is de enige antieke bron die Cato in de directe rede citeert, maar hij doet dat in het Oud-Grieks en in afwijkende bewoordingen: Δοκεῖ δὲ μοι καὶ Καρχηδόνα μὴ εἰναι. ("en het lijkt me goed als Carthago er niet meer zou zijn").[3] Plinius Maior is de enige die vermeldt dat Cato bij elke vergadering van de Senaat zou geroepen zou hebben dat Carthago moest worden verwoest.[4] Het "overigens" ontbreekt hier.