Flankeur
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De flankeurs waren een militaire eenheid met een specifieke taak. De term ontstond rond 1814 toen besloten werd om als flankcompagnieën (de compagnieën die links en rechts van de centrumcompagnieën staan) geen aparte grenadiercompagnie en voltigeurcompagnie bij elk bataljon in te delen, maar in plaats daarvan 2 flankeurcompagnieën, die dezelfde taken hadden als de voormalige voltigeurs (hoewel het nog tot 1816 duurde voordat alle eenheden de aanduiding "grenadiers" voor de soldaten van de rechterflankcompagnie hadden losgelaten). Dit type soldaat, de lichte infanterist, was ontstaan aan het eind van de 18e eeuw.
De flankeurs vormden de lichte infanterie van een bataljon; zij konden opereren als de infanterie van linie in twee aaneengesloten gelederen, maar waren ook geoefend om als lichte infanterie in open gelederen, een zogenaamde tirailleurslinie, te opereren. Ze werden vaak vooruit gezonden in veldslagen om vijandelijke eenheden te ontregelen door hun officieren, tamboers en vaandeldragers uit te schakelen, waarbij ze gebruik maakten van het terrein om dekking te zoeken. De scherpschutters van deze eenheden kregen vaak een onderscheiding; bij de koloniale troepen was dit een enkele rode chevron op de linkeronderarm, zoals de kanonniers der 1e klasse van de artillerie. Vanaf 1815 werd 1 op de 10 man van deze compagnieën met jachtbuksen bewapend.
Flankeurs hadden dus de taak om heel actief aanwezig te zijn, gericht te kunnen schieten en veel eigen initiatief te tonen. Deze eenheden waren zeer geliefd bij de (studenten-)vrijwilligers van 1814-1815 en 1830.