Geschiedenis van Limburg
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Dit artikel behandelt de geschiedenis van Limburg, in het bijzonder de geschiedenis van het territorium van de twee huidige provincies: Limburg in Nederland en Limburg in België en van hun naamgever, het voormalig hertogdom Limburg.
Geschiedenis van Nederland |
|
..Naar chronologie
|
..Naar onderwerp
|
..Naar overzeese gebieden
|
|
Portaal Nederland Portaal Geschiedenis |
Het graafschap Limburg werd in de elfde eeuw gesticht, graaf Hendrik I van Limburg kreeg in 1101 de hertogtitel. De verenigde provincie Limburg werd in 1815 gesticht in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. De Belgische provincie Limburg is sinds 1839 een van de tien Belgische provincies, en sinds de taalwetgeving in België van 1962 een van de vijf Nederlandstalige provincies van België. De Nederlandse provincie Limburg is in 1866 als elfde en voorlaatste provincie toegevoegd aan het huidige Nederland.
Naamgeving
De naam Limburg is in de 19e eeuw gegeven aan de grote provincie Limburg van de Verenigde Nederlanden. De naam was afkomstig van het vroegere, grotendeels Limburgstalige hertogdom Limburg rond het stadje Limburg aan de Vesder, in het noordoosten van de huidige Belgische provincie Luik. Dit oude hertogdom Limburg behoorde samen met de Landen van Overmaas tot de vroegere Staten-Generaal van de Nederlanden (van 1464 tot 1795). Het was echter een apart territorium dat niet of nauwelijks enige overlap bezat met het grondgebied van de huidige Belgische en Nederlandse provincies Limburg. Maar omdat de naam van het historische gewest Limburg anders verloren zou gaan, was het in 1815 de persoonlijke wens van koning Willem I, dat de nieuwe grote Maasprovincie binnen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden deze oude naam ging dragen. Er heeft zich dus een bewuste naamverschuiving voorgedaan.
Etymologie
De etymologie van de naam Limburg is onduidelijk, althans die van het eerste woorddeel. Duidelijk is wel, dat het van oorsprong een Duitse naamvorm is. Het tweede woorddeel, -burg, analoog aan het Duitse woord Burg, (Middelnederlands: borch, burch) was het oorspronkelijke woord voor een (berg)vesting. In de Germaanse talen ging de betekenis over tot '(burcht)stad', vergelijk de woorden burger (letterlijk 'inwoner van een burcht'), burgemeester, burggraaf en burgwal. In de middeleeuwen verengde de betekenis tot burcht of slot, een versterkt kasteel.[1]
De betekenis van Lim- is duister. Klassieke etymologische handboeken[2] suggereren een verband met het woord leem (D.: Lehm), dat 'modder' of 'slijk' betekent. Aangezien de burcht van het thans Waalse Limburg een echte bergvesting is, hooggelegen op een rotsachtig plateau boven de Vesder, is deze verklaring hier weinig aannemelijk. De naam zou volgens anderen ook afgeleid kunnen zijn van lint ('draak', 'lintworm')[3], zodat Limburg eigenlijk 'drakenburcht' zou betekenen, maar ook daarvoor ontbreken bij het thans Waalse Limburg concrete aanwijzingen. Dergelijke verklaringen zijn mogelijk eerder van toepassing op andere, Duitse locaties die de naam 'Limburg' dragen of droegen. De plaatsnaam Limburg komt namelijk vaker voor in Duitsland, waarvan het bekendste is het stadje Limburg an der Lahn, in Hessen. Ook op enkele andere plaatsen in Duitsland zijn of waren er ooit locaties van die naam.[4]
Tussen de elfde eeuw en 1795 was het gebied van huidige Nederlandse provincie Limburg geen territoriale eenheid. Waar het huidige Belgische Limburg een relatieve eenheid vormde met graafschap Loon als onderdeel van het Prinsbisdom Luik, was het gebied ten oosten van de Maas, tussen Venlo en Maastricht een lappendeken van grotere en kleinere gebiedjes die rechtskundig los van elkaar stonden. Sedert het Partagetraktaat van 1661 en de vrede van Utrecht (1713) bezat de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden belangrijke exclaves binnen de latere provincies Limburg, en ook enkele kleinere delen van de latere provincie Luik. Andere gebiedsdelen stonden onder Spaans-Oostenrijks en Nederrijns-Pruisisch gezag.[5] Zo was Horst, westelijk van de Maas, in de 18e eeuw een Pruisisch kanton en bezaten de Nederlandse Republiek en Oostenrijk oostelijk van de Maas een veelvoud van exclaves of gebiedsdelen: de restanten van het oude Gelderse Overkwartier, en de (Brabantse) Landen van Overmaas.
Componenten
De huidige provincies Limburg zijn in hoofdzaak een voortzetting van drie oude territoriale componenten:
- Het graafschap Loon (nu Belgisch Limburg), dat net als het graafschap Horn (nu grotendeels in Nederlands Limburg), onderdeel was van het prinsbisdom Luik
- De landen van Overmaas (de kern van het huidige Zuid-Limburg in Nederland: het land van Valkenburg, het land van 's-Hertogenrade en het land van Dalhem) en de vroeger tweeherige stad Maastricht, alsmede
- Het nu Nederlandse deel van het vroegere Overkwartier van Gelre (de kern van het huidige Nederlandse Midden- en Noord-Limburg).
- Ter aanvulling en gebiedsafronding kwamen nog enkele kleinere, maar wel strategisch gelegen Nederrijns-Pruisische delen, onder meer van het vroegere hertogdom Kleef en hertogdom Gulik, binnen Nederlands staatsverband, met Sittard als belangrijkste plaats.
- Ten slotte werd naast deze gebieden nog een aantal kleine vrije heerlijkheden opgenomen.
Consolidatie
Er heeft in de 19de eeuw dus een grootscheepse territoriale verschuiving en naamoverdracht plaatsgevonden die tot de twee moderne provincies en het hedendaagse gemeenschappelijk begrip Limburg heeft geleid. In de 20ste eeuw is deze ontwikkeling geconsolideerd en gestabiliseerd.
Selfkant
Voor Nederlands Limburg gold dit in het bijzonder. Het grondgebied is hier na 1839 vrijwel ongewijzigd gebleven. Alleen het Duitse gebied van de Selfkant bij Sittard heeft in de recente geschiedenis nog een afzonderlijk hoofdstuk gevormd en heeft als Nederlands drostambt Tudderen tijdelijk (van 1949 tot 1963) bij Nederland gehoord.
Oostkantons
Aan de andere kant hebben de Oostkantons na 1815 twee keer onder Duits bestuur gestaan, eerst tussen 1815 en 1919 en opnieuw tussen 1940 en 1945.
Uitruil met Wallonië
Het historische hertogdom Limburg viel voor het overgrote deel volledig buiten de 19e-eeuwse herordening en maakt nu deel uit van de Waalse provincie Luik. Als gevolg daarvan en van de Belgische taalwetten van 1962, is dit vroeger merendeels Limburgstalige stamgebied tegenwoordig hoofdzakelijk Franstalig en gedeeltelijk ook Duitstalig geworden. Alleen de Voerstreek werd aan de Nederlandstalige Belgische provincie Limburg gehecht. Van de bestaande Belgische provincie Limburg werden toen tegelijkertijd een groter aantal overwegend Franstalige plaatsen in de Jekervallei naar de provincie Luik overgeheveld.
Kanton Landen
Aan de zuidwestkant werd het kanton Landen (in 1795 door de Franse bezetters tot een kanton van het departement Ourthe (de latere Nederlandse provincie Luik) gemaakt, met de Kleine Gete als afbakening; in 1917 door de Duitse bezetter aan Limburg gehecht) in 1963 overgeheveld naar de provincie Brabant, waarna het thans als gemeente Landen deel uitmaakt van Vlaams-Brabant.
De eerste bewoners, althans van wie sporen zijn gevonden, waren neanderthalers die in de buurt van het huidige Maastricht bivakkeerden. Een belangrijke opgraving in Nederland werd tijdens de laatste twee decennia van de twintigste eeuw verricht in de Belvédère-groeve bij Maastricht. Hier zijn lagen onderzocht uit het Belvédère Interglaciaal. Recenter was vanaf 1998 tot en met 2003 de archeologische opgraving van neanderthalerjachtkampen te Veldwezelt-Hezerwater (België), vlak bij Maastricht.
Neolithicum
In het neolithicum werd vuursteen gewonnen in ondergrondse mijnen, In Nederlands Limburg bij Rijckholt en Valkenburg, waar men heden nog zo'n mijn kan bezichtigen. Toen kwamen ook de eerste boeren in Limburg. Van deze vroege bewoners zijn alleen enkele materiële sporen gevonden bij opgravingen. Van hun immateriële cultuur zoals taal en godsdienst weten we vrijwel niets. In Zuid-Limburg zijn verschillende sporen van kleine dorpjes bestaande uit boerderijen en akkers gevonden evenals grafheuvels met urnen en andere grafbijgiften. In die tijd hadden landbouwers een sterke voorkeur voor de vooral in Zuid-Limburg in ruime mate voorhanden löss-gronden. Dit zou tot zeker de vroege middeleeuwen zo blijven. Omstreeks 5000 v.Chr. woonden rond de Graetheide de Bandkeramiekers, van wie de laatste vijftig jaar al honderd boerderijen zijn blootgelegd. Voor zover bekend is de in 1991 opgegraven nederzetting op Geleen-Janskamperveld een van oudste boerendorpen van het huidige Nederland.[6] Op basis van aardewerk is de nederzetting van Geleen-De Kluis nog ouder.[7] In Stein is een begraafplaats uit de Seine-Oise-Marne-cultuur opgegraven die rond 3000 v.Chr. gedateerd wordt.
Kelten
Vanaf het jaar 600 v.Chr. trokken Keltische stammen dit gebied binnen en vermengden zich waarschijnlijk met de eerdere bewoners. Deze vormden eveneens kleine boerennederzettingen. Hiervan zijn verscheidene grafheuvels gevonden onder andere de grafheuvels op de Jammerdaalse Heide bij Venlo.
Romeinse verovering
In het midden van de eerste eeuw v.Chr. kwamen de Romeinen onder leiding van Julius Caesar het huidige Limburg binnenvallen. Onder leiding van Ambiorix boden de Keltische Eburonen weerstand, Ambiorix slaagde erin om anderhalf Romeins legioen te verslaan, Julius Caesar verklaarde daarop de Eburonen vogelvrij, waardoor deze verdreven werden uit Limburg. Op uitnodiging van de Romeinse bezetters namen Germanen van de Rijnoevers (Tungri, Cugernen en Ubiërs) hun plaats in. Limburg werd onderdeel van de Romeinse provincie Gallia Belgica.
In 69 na Chr. leidde de Bataafse opstand van Julius Civilis tot een Romeinse tegenaanval onder leiding van Claudius Labeo waarbij o.a. Tungri werden gerekruteerd. Tacitus meldt[8] dat Labeo daarbij een Maasbrug (pontem Mosae fluminis) veroverde. Mogelijk is dit de brug bij Maastricht. In een toespraak wist Civilis de Tungri over te halen om naar hem over te lopen. Labeo sloeg op de vlucht, en in de achtervolging door Civilis werd Tongeren gebrandschat. Uiteindelijk werd de Bataafse opstand in het najaar van 70 onderdrukt door de opmars van verse legioenen uit het zuiden. Hoe het met Civilis afliep, is onduidelijk. Overigens is nergens in de Romeinse tijd sprake van Mosae Trajectum, dat is pas in de middeleeuwen de benaming voor Maastricht.
Een romeinse Limburger waarvan de naam bekend is gebleven is Lucius Ferenius, hij was een pottenbakker uit Feresne (Mulheim bij Lanklaar) die zich in Coriovallum (Heerlen) had gevestigd.
In de Romeinse tijd werd Limburg grondig geromaniseerd en veel huidige dorpen en steden werden toen gegrondvest of ontstonden spontaan op kruisingen van belangrijke Romeinse wegen (Coriovallum) en ook waar deze de Maas overstaken zoals bij Maastricht en Blerick. Ook al bestaande voor-Romeinse dorpjes, meestal van Keltische oorsprong, ontwikkelden zich verder. De bevolking groeide flink en het vruchtbare land langs de Maas en vooral in Zuid-Limburg werd in cultuur gebracht. Getuigen van de toenmalige welvaart zijn resten van luxueuze herenboerderijen (villa rustica) die zijn opgegraven in - onder andere - Plasmolen en Voerendaal. Vanaf 80 of 83 werd Limburg onderdeel van de Romeinse provincie Germania Inferior die vanuit Colonia Agrippina (Keulen) werd bestuurd, de stad Atuatuca Tungrorum (Tongeren) vervulde de rol van regionaal bestuurscentrum.
Aan de welvarende en vredige tijd (Pax Romana) kwam een eind met de periode van de Romeinse crisis van de 3e eeuw, in essentie een langdurige reeks burgeroorlogen waarbij talrijke Romeinse generaals met hun legers onderling om de keizerstroon vochten. Deze strijdende partijen richtten grote schade aan aan de Romeinse economie en infrastructuur. Veel steden en landbouwgebieden werden herhaaldelijk door strijdende legers verwoest en geplunderd. Door deze intern-Romeinse politieke, economische en militaire chaos werd Romeins Limburg steeds vaker geteisterd door 'overrijnse' Germaanse roversbenden, waarvan de belangrijkste de Franken waren, die wegens de verzwakte verdediging van de Romeinse Limes steeds vaker vrij spel hadden. Tijdens de crisis in de 3de eeuw en gedurende de volgende 4de en 5de eeuw trokken veel geromaniseerde bewoners, waarschijnlijk het meest de maatschappelijke toplaag, zich terug naar het betrekkelijk veiligere huidige Wallonië en Noord-Frankrijk.
Opkomst christendom
In de Lage Landen zou Limburg het oudste gebied zijn geweest dat overging op het christendom. In de 4e eeuw is er sprake van een bisschopszetel in de regionale hoofdstad Tongeren, die door Maternus (Bisschop van Trier en Keulen) in het jaar 280 zou zijn gesticht. Servatius zou de bisschopszetel in 384 naar Maastricht hebben verplaatst. Hierbij moet als kanttekening worden geplaatst dat voor deze legenden geen eigentijdse bronnen voorhanden zijn. Godsdienstvrijheid kwam voor de christenen in 313, het christendom werd staatsgodsdienst in het Romeinse rijk in 380.
Romeinse terugtrekking en opkomst van de Franken
Na 300 wisten de keizers Diocletianus en Constantijn de orde weer te herstellen, de heerweg Tongeren-Keulen werd gerepareerd (zie de Mijlpalen van Eygelshoven) en Maastricht kreeg een nieuwe stadsmuur. De vroegere welvaart en het voorheen onbetwiste Romeinse gezag en recht keerden echter niet meer terug in de Romeins-Limburgse streken.
De Franken namen geleidelijk de opengevallen plaats in en werden de nieuwe elite over de achtergebleven bevolking. In 358 stond Julianus toe dat de Salische Franken, voorheen zich ophoudend in de buurt van de IJssel, zich vestigden ten noorden van de heirbaan Boulogne-Keulen, westelijk van de Maas in Toxandrië, waarbij zij als tegenprestatie als foederati de grens moesten verdedigen. Ten oosten van de Maas kregen de Ripuarische Franken, oorspronkelijk wonend aan de Rijnoevers, het voor het zeggen. Al snel hierna, rond 400, verdween de Romeinse autoriteit definitief uit deze contreien. Het net gevestigde christelijke geloof[9] kwam in de verdrukking. Het Latijn verdween als voertaal in het Frankische gebied, waardoor de eerste aanzet van de Romaans-germaanse taalgrens was gezet. De Salische Franken waren rond 440 doorverhuisd naar de omgeving van Doornik. De Ripuarische Franken hadden zich westwaarts uitgebreid tot aan het Kolenwoud (Silva Carbonaria).
Het laatste optreden als foederati vond plaats in 451 toen de legendarische Salische koning Merovech (de naamgever van de merovingische dynastie) met de Romeinen meestreed om Attila de Hun te verslaan in de Slag op de Catalaunische Velden. Hulptroepen van Attila[10] hadden eerder op hun veldtocht van Keulen naar Doornik ook Tongeren geplunderd. De inname van Keulen door de Ripuarische Franken in 454 geldt als einde van de Romeinse tijd in de Lage Landen.
Merovingen en Karolingen
De voorheen intensieve contacten tussen de Limburgse gebieden en de zuidelijker streken verminderden met name vanaf het begin van de vijfde eeuw sterk, waarschijnlijk drong nieuws over gebeurtenissen, zoals de diverse plunderingen van Rome door Goten en Vandalen slechts langzaam tot hier door. Vóór het jaar 500 wist de Merovingse koning Clovis binnen een paar decennia het rijk van de Salische Franken uit te breiden in Gallia tot aan de Pyreneeën ten koste van het steeds sneller instortende West-Romeinse rijk (de westelijke helft van het omstreeks het jaar 400 definitief in twee delen gesplitste Romeinse rijk). Hij onderwierp ook de Ripuarische Franken ten oosten van de Maas. Na de bekering van Clovis tot het katholicisme[11] werd de kerstening vanaf de 6e eeuw, eerst aarzelend maar later met kracht, opnieuw ter hand genomen. Vanaf het einde van de 7e eeuw werden er een aantal belangrijke abdijen gesticht, zoals de abdij van Munsterbilzen, de abdij van Sint-Truiden en de abdij van Susteren.
Administratief was het Frankische rijk ingedeeld in gouwen die geleid werden door een gouwgraaf. De gouwen in het huidige Limburg waren in het westen Toxandrië[12] en de Haspengouw, in het midden de Maasgouw en Luikgouw en in het oosten de Hettergouw en Gulikgouw.
De Frankische koningen van de dynastie der Merovingers, en vanaf 751 hun opvolgers de Karolingers, wisten hun rijk uit te bouwen tot de machtigste staat in West-Europa sinds de instorting van het Romeinse rijk. Tijdens de Karolingen lag Limburg centraal in het Frankische Rijk. De Haspengouw, Zuid-Limburg, Aken en het gebied net ten oosten van deze stad, behoorden tot de kerngebieden van Austrasië, de machtsbasis van de Karolingen. Rond het jaar 800, na de kroning van Karel de Grote tot "keizer van het Hernieuwde Romeinse Rijk", was Aken, een paar kilometer buiten het huidige Limburgse gebied, enige decennia de feitelijke hoofdstad van het gehele Frankische rijk, dat zich toen over een groot deel van Europa uitstrekte. De handel en economie floreerde tijdens de zogenaamde Karolingische renaissance, die iets terugbracht van de welvaart tijdens de voorgaande Romeinse periode. Ook groeide de bevolking.
Opdeling van het Frankische rijk
Maar door de Salische wet van de Franken, die wat erfrecht betreft verordent dat iedere zoon van zijn vader een gelijk erfdeel verkrijgt, verdeelden ze hun rijk, wat als persoonlijk bezit van de heerser werd beschouwd, steeds onder de nakomelingen van een overleden heerser. Hierdoor viel het rijk ten slotte in drieën uiteen, West-Francië, Midden-Francië en Oost-Francië, wat formeel geregeld werd bij het verdrag van Verdun in 843.
Lotharingen
Midden-Francië, het middenrijk waar Limburg in lag, beter bekend onder de naam Lotharingen, was genoemd naar Lotharius I (Lotharingen = "van Lothar") en kende zijn eigen koningen. De koning van Lotharingen was tevens de keizer van het hele Frankische rijk maar in de praktijk stelde deze titel niet veel voor. Lotharingen bleef een twistappel tussen West- en Oost-Francië. Na het verdrag van Meerssen (870) werd Lotharingen gesplitst en verdeeld tussen West- en Oost-Francië, waardoor de Maas en de Ourthe een grensrivier werden, maar door het Verdrag van Ribemont (880) kwam heel Lotharingen bij Oost-Francië. De keizerstitel verhuisde mee naar Oost-Francië en de koning hiervan voerde meestal ook de keizerstitel. Koning Zwentibold kreeg Lotharingen van zijn vader keizer Arnulf in 895, maar sneuvelde al in 900 bij Susteren, zijn schedel wordt nog steeds in de Sint-Amelbergabasiliek bewaard. In 925 wist de Duitse koning Hendrik de Vogelaar Lotharingen definitief aan te sluiten bij Oost-Francië en werd Lotharingen van een koninkrijk 'gedegradeerd' tot een hertogdom onder de Oost-Francische/Duitse koning. Oost-Francië werd vanaf 962 het Heilige Roomse Rijk met Otto I als eerste keizer.
Het centrale bestuur van dit keizerrijk verzwakte gedurende de middeleeuwen, zodat de plaatselijke hertogen en graven in de loop der tijd in de praktijk meer te zeggen kregen dan het formele staatshoofd, de rooms-Duitse keizer. In 959 splitste het hertogdom van de Moezel zich af van het hertogdom Lotharingen. Het noordelijk deel werd bekend als Neder-Lotharingen, dit omvatte ongeveer het gebied van de huidige Benelux zonder Vlaanderen maar met Noord-Rijnland en Oost-Friesland.
Invloed van de Vikingen
Deze redelijk rustige periode eindigde in de 9de eeuw toen steeds vaker de Vikingen hun strooptochten tot in Limburg uitbreidden. Volgens kroniekschrijvers heeft tegen het einde van de eeuw een bende Vikingen zelfs een paar jaar een vaste basis ingericht in een door hen bezette Frankische Palts in "Ascloa" ergens aan de Maas, van waaruit ze strooptochten naar Maastricht, Aken, Bonn en Keulen ondernamen. Lange tijd werd aangenomen dat het hier om het Midden-Limburgse Asselt ging en dat in 882 hier de belegering van Asselt tijdens keizer Karel de Dikke plaats gevonden zou hebben. Een nieuwe studie van de vondsten in 2017 ontdekte dat het hier geen resten van Vikingen betrof, de conclusies van archeoloog Jan Hendrik Holwerda uit de opgravingen in Asselt in 1929 zijn daarom wellicht te voorbarig gebleken.[14][15] De locatie van het middeleeuwse "Ascloa" moet dus mogelijk elders gezocht worden, bijvoorbeeld Elsloo en Arcen horen tot de mogelijkheden.
Het 'beleg van Ascloa' eindigde gunstig voor de Vikingen. Volgens de ene kroniek veroorzaakt door omkoping en verraad, volgens de andere kroniek door een zware hagelstorm kwamen zij met voordeel uit de strijd. Na onderhandelingen met de keizer kregen ze Kennemerland in Holland toegewezen en konden ze Danegeld gaan innen, een 'afkoopgeld' om van verdere plunderingen door de Vikingen verschoond te blijven, dat door de kerken moest worden opgebracht.
Niet alleen de Vikingen maar ook de Hongaren voerden in de tiende eeuw raids uit in het Limburgse, zo werd Aken in 910 geplunderd.
Versnippering
Het zwakke keizerlijk gezag liet uiteindelijke tegenmaatregelen tegen de Vikingen hoofdzakelijk over aan de plaatselijke heren. Deze vergaarden hierdoor steeds meer persoonlijke macht en stonden deze niet meer af, ook niet toen het gevaar van de Vikingen rond het jaar 1000 verdwenen was. Hun domeinen, die eigenlijk in leen waren gekregen van de keizer, behandelden de heren op den duur als persoonlijke koninkrijkjes, vooral toen hun titels officieel erfelijk werden. Onderling waren deze plaatselijke potentaten dikwijls in oorlog verwikkeld door hun onophoudelijke pogingen om de eigen machtssfeer te vergroten ten koste van de omringende buren. De meeste oorlogen in het gebied van de Limburgen tussen 1000 en 1800 kunnen beschouwd worden als erfenisruzies, die op het platteland, te midden van de boerenbevolking werden uitgevochten. Ook de titel Hertog onderging in de late middeleeuwen een versnippering. Was deze in 1000 nog gereserveerd voor het hele gebied Neder-Lotharingen, in 1500 waren er in hetzelfde gebied hertogen van Limburg (1082), Brabant (1190), Gelre (1339), Luxemburg (1354), Gulik (1356), Berg (1380) en Kleef (1417). Bij enkele territoria kwam het voor dat de heerschappij werd gedeeld door twee heren, de tweeherigheid of Condominium. Zo was er de tweeherigheid van Maastricht uitgeoefend door de machthebbers van Brabant en Luik, Vaesrade werd gedeeld tussen de domkapittels van Aken en OLV Maastricht. Verder waren Neeroeteren, Koersel, Lummen, Linkhout, Schulen en Donk in het Graafschap Loon ook tweeherig.
Bisdom Luik
Omstreeks 700[16] werd bisschop Lambertus van Maastricht op zijn landgoed in Luik vermoord. Hij werd in Maastricht begraven maar rond de plaats delict op de tegenwoordige Place Saint-Lambert in Luik werden al snel wonderen gerapporteerd. Bisschop (Sint) Hubertus verplaatste omstreeks 716[17] de relikwieën van de heilige Lambertus van Maastricht naar Luik, aan wie de Luikse Lambertuskathedraal werd gewijd. De zetel van het bisdom Maastricht werd waarschijnlijk pas omstreeks 800 definitief gevestigd in Luik.[18] De Duitse Keizer Otto II gaf aan bisschop Notger in 980 wereldlijk gebied in leen. In de loop van de jaren groeide het prinsbisdom Luik gestaag: Loon werd in 1366 geannexeerd en Horn in 1568. Het geestelijk gebied van de bisschop van Luik was veel uitgestrekter dan het wereldlijke en reikte tot aan de Maas in Noord-Brabant. In het oosten grensde het bisdom Luik aan het Aartsbisdom Keulen, dat ten noorden van Venlo ook het gebied rechts van de Maas bevatte. Met de pauselijke bul Super universas in 1559 werden de gebieden van de Spaanse Nederlanden afgesplitst van het geestelijke bisdom Luik en toegevoegd aan het nieuw gevormde aartsbisdom Mechelen. Het bisdom Roermond werd hierbij gesticht. Het wereldlijke bisdom Luik viel na deze kerkelijke reorganisatie ongeveer samen met het geestelijke bisdom. De prins-bisschoppen waren vaak telgen van adellijke geslachten in de Nederlanden, die zo hun politieke macht in regio verzekerden. Het kon soms voorkomen dat de prins-bisschop van Luik niet tot priester was gewijd. Kerkrechtelijk gezien mocht deze prins-'bisschop' zich dan eigenlijk ook geen bisschop noemen en voor de geestelijke kerntaken van een bisschop, zoals het toedienen van vormsels en priesterwijdingen, werd dan een wijbisschop aangesteld.
Kleinere geestelijk gebieden
Ook het Kapittel van Sint-Servaas en de O.L.-Vrouwekerk van Maastricht kregen wereldlijke macht over heerlijkheden, respectievelijk de elf banken van Sint-Servaas en Bemelen. In Midden-Limburg gebeurde dit in de 14e eeuw met de abdij van Thorn. De Duitse Orde had in Alden Biesen bij Bilzen een landcommanderij (provinciaal hoofdkwartier) van waaruit twaalf commanderijen werden bestuurd, onder andere de commanderij van Sint-Pieters-Voeren in de voerstreek.
Graafschap Loon
Het graafschap Loon, ongeveer samenvallend met het huidige Belgisch Limburg, ontstond in de 11e eeuw rond de burcht Borgloon als leen van het graafschap Haspinga in de Haspengouw. Toen Haspinga in 1040 aan het Prinsbisdom Luik werd geschonken door keizer Hendrik III, werd Loon een leen van Luik. Latere graven breidden het gebied naar het noorden uit met het Kempens Plateau. Graaf Lodewijk IV van Loon overleed in 1336 kinderloos en Loon ging over op zijn neef Diederik van Heinsberg. Na diens kinderloos overlijden annexeerde de Luikse bisschop Jan van Arkel het graafschap in 1366.
Graafschap en hertogdom Limburg
Het graafschap Limburg ontstond in de elfde eeuw als een leen in het Hertogdom Neder-Lotharingen. Graaf Hendrik I van Limburg kreeg in 1101 de hertogtitel, waardoor het hertogdom Limburg gesticht werd. Het hertogdom vormde een personele unie met het Land van 's-Hertogenrade en hertog Walram III ligt dan ook begraven in de abdij van Rolduc die in 1104 gesticht was. In 1283 stierf Irmgard, erfdochter van Limburg, die was gehuwd met Reinoud van Gelre. Met toestemming van de Duitse rooms-koning Rudolf I van Habsburg nam Reinoud bezit van het hertogdom Limburg, maar vond daarbij een tegenstander in Adolf V van Berg, zoon van de broer van de laatste hertog die de wettige erfgenaam was. Deze rivaal droeg zijn rechten over op de hertog van Brabant, terwijl Luxemburg de rechten van Reinoud van Gelre verwierf. Het erop volgende geschil leidde tot een reeks gevechten; de strijd werd beslist in de Slag bij Woeringen op 5 juni 1288. Hertog Jan I van Brabant overwon roemrijk en zo bemachtigde Brabant het hertogdom Limburg.
Graafschap en hertogdom Gelre
Omstreeks 1020 werd Wassenberg (op Duits grondgebied op 15 km van Roermond) door Keizer Hendrik II de Heilige in leen gegeven aan Gerard Flamens ("Gerard de Vlaming"). Rond 1120 ging Wassenberg door een huwelijk over op Limburg en werd de residentie verplaatst naar Geldern waar een burcht werd gebouwd.
Het gebied van de graven van Gelre werd in 1138 uitgebreid met het Graafschap Zutphen, vervolgens de Veluwe met Arnhem (1196) en de Betuwe met Nijmegen (1247).
In het zuiden werden in 1277 Montfort en Nieuwstadt toegevoegd. Graaf Hendrik V van Kessel, de laatste graaf die in Kessel resideerde, verkocht zijn bezittingen op de linker Maasoever in 1279 aan graaf Reinoud I van Gelre, waardoor Gelre werd uitgebreid tot aan de Peel (Venray was al vanaf 1220 onder Gelders gezag). In 1296 was Venlo Gelders bezit en Mook volgde in 1309. Gennep bleef een zelfstandige vrije heerlijkheid en viel in 1441 aan Hertogdom Kleef.
In 1339 werd Gelre een Hertogdom en lang was de titel van de heerser Hertog van Gelre en Graaf van Zutphen. Vanaf 1359 werd de formele indeling in vier kwartieren gebezigd: Kwartier van Roermond, Kwartier van Zutphen, Kwartier van Arnhem en Kwartier van Nijmegen. Tussen 1393 en 1423 was er een personele unie met Gulik. Mook ging in 1473 over aan Kleef.
In 1473 was het huidige Noord-Limburg Gelders, met uitzondering van Mook en Gennep die Kleefs waren en Tegelen dat Guliks was.
Graafschap en hertogdom Gulik
De stad Gulik ontstond in de romeinse tijd als pleisterplaats Juliacum aan de heirbaan Heerlen-Keulen. In de Karolingische tijd was het de hoofdplaats van de Gulikgouw. Enkele plaatsen in Nederlands Limburg delen de gulikse geschiedenis omdat zij onderdeel werden van het territorium. Het gebied van de graven van Kessel ten oosten van de Maas (met daarin Steyl en Tegelen) viel in 1307 aan de graven van Gulik. Eygelshoven werd in 1371 Guliks bezit als deel van het Land van Terheyden aan de rivier de Worm. Het Ambt Born, met daarin Sittard en Susteren werd in 1400 aangekocht. Melick en Herkenbosch als onderdeel van de heerlijkheid Dalenbroek gingen in 1472 over in Gulikse handen.
In het Kasteel Born vond in 1306 een grote pogrom op joden plaats. Reinoud van Valkenburg had 110 gevluchte joden uit Susteren en Sittard bescherming geboden, maar een menigte bestormde het kasteel vermoordde alle aanwezige joden en stak daarna het kasteel in brand.
Hertogdom Brabant en hertogdom Bourgondië
Rond 1350 waren de heersers van het hertogdom Brabant de gezaghebbers over het hertogdom Limburg en de landen van Overmaas. Naast de verwerving van Limburg met Hertogenrade in 1288, was de stad Maastricht in 1204 al onder gedeeld bestuur (samen met Luik) gekomen. Het Land van Dalhem was in 1239 in Brabantse handen overgegaan. Ten slotte volgde in 1347 het Land van Valkenburg.
In 1390 overtuigde Filips de Stoute, de hertog van Bourgondië, de kinderloze hertogin Johanna van Brabant (r. 1355-1406) het hertogdom Brabant af te staan aan haar nicht (én Filips' echtgenote) Margaretha van Male, al namen de Staten van Brabant met de overeenkomst geen genoegen. maar in 1401 moesten zij aanvaarden dat Filips' tweede zoon Anton van Bourgondië als opvolger van Johanna van Brabant werd aangesteld. (Ze stemden hierin toe op voorwaarde dat Antwerpen en Mechelen weer bij Brabant werden gevoegd).
In 1430 werd de Bourgondiër Philips de Goede Hertog van Brabant en daarmee dus ook eigenaar van Limburg en Overmaas. Door hun handige huwelijkspolitiek verwierven de hertogen van Bourgondië, die leenheren van de Franse koning waren maar zich in de praktijk even onafhankelijk gedroegen als hun Duitse collega-heren, een groot deel van de provinciën van de Nederlanden. Zelfs de bisschop van Luik was een familielid van de Bourgondische hertogen. De Staten-Generaal werden in 1464 bijeen geroepen, en vanaf 1473 ging de delegatie van Limburg en Overmaas samen onder de naam Staten van Limburg en de Landen van Overmaas. Als stadhouder-generaal van Limburg, Overmaas en Maastricht werd Gwijde van Brimeu aangesteld. Ook Gelre kwam in 1473 onder Bourgondisch gezag. In feite probeerden de hertogen het vroegere Frankische Middenrijk te herstellen dat oorspronkelijk van de Middellandse zee tot de Noordzee liep en korte tijd West-Francië van Oost-Francië scheidde.
De ambitie van de Bourgondische hertogen om het vroegere Middenrijk te herstellen mislukte echter bij de slag bij Nancy op 5 januari 1477. Hierbij sneuvelde ook de laatste hertog Karel de Stoute en zijn rijk werd vervolgens opgedeeld tussen Frankrijk en de Oostenrijkse Habsburgers. Gwijde van Brimeu werd in Gent terechtgesteld. Maria van Bourgondië, dochter en enige erfgenaam van Karel de Stoute, was in 1477 getrouwd met de Habsburgse prins Maximiliaan I, die de Franse expansie wist te stoppen, waardoor de Lage Landen grotendeels onder Habsburg kwamen.
Het Hertogdom Gelre gaf zich niet definitief gewonnen aan de Bourgondische expansie. De Staten van Gelre stuurden in 1477 geen delegatie naar de Staten-Generaal, die door Maria van Bourgondië was bijeengeroepen, maar belegden in plaats daarvan een eigen Landdag in Nijmegen, waar (opnieuw) de onafhankelijkheid werd uitgeroepen. De tweede helft van de 15e eeuw werd geplaagd door de Gelderse Onafhankelijkheidsoorlog. Karel van Gelre werd in 1492 ingehuldigd als nieuwe hertog. In 1496 sloot Habsburg een alliantie met Kleef en Gulik om Gelre in te lijven. In 1498 viel keizer Maximiliaan I het Gelderse Overkwartier binnen bij een poging om dit gebied bij zijn overige Nederlandse bezittingen te voegen, maar ook deze poging mislukte en de troepen bliezen in 1499 de aftocht.
Het Prinsbisdom Luik (inclusief Loon) maakte zich onder bisschop Johan van Horne vrij van de Habsburgse invloed door het prinsbisdom in 1492 formeel neutraal te verklaren.
Nijverheid
In Brunssum en Schinveld was tussen de 11e en 14e eeuw een concentratie van pottenbakovens.[19] Limburg kende in de 15e eeuw een niet onaanzienlijke lakenindustrie. In Maastricht, Roermond, Weert, en Sittard werd laken geproduceerd. Daarnaast was er vanaf 1428 sprake van papierfabricage in Gennep, naast de brouwerijen.[20]