Bahai-geschriften
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De canonieke teksten van het bahai-geloof zijn de geschriften van de Báb, Bahá'u'lláh, 'Abdu'l-Bahá, Shoghi Effendi en het Universele Huis van Gerechtigheid, samen met de geautoriseerde toespraken van 'Abdu'l-Baha. Hiervan worden de geschriften van de Báb en Bahá'u'lláh als goddelijke openbaring beschouwd, de geschriften en toespraken van 'Abdu'l-Bahá en de geschriften van Shoghi Effendi als gezaghebbende interpretatie, en die van het Universele Huis van Gerechtigheid als gezaghebbende wetgeving en toelichting. In alle gevallen wordt een zekere mate van goddelijke leiding verondersteld.[1]
Het bahai-geloof beroept zich uitgebreid op zijn geschriften. Geletterdheid wordt sterk aangemoedigd zodat de gelovigen de teksten zelf kunnen lezen.[2] Daarnaast worden vragen betreffende de leerstellingen opgelost door terug te keren naar de primaire teksten.
Veel van de vroege werken van het bahai-geloof zijn in de vorm van brieven aan individuen of gemeenschappen. Deze worden tafelen genoemd en zijn in de loop van de tijd door bahai-aanhangers verzameld in verschillende compilaties. Tegenwoordig gebruikt het Universele Huis van Gerechtigheid nog steeds brieven als de belangrijkste manier van communicatie.