Gouden Bul (1349)
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De Gouden Bul van 27 februari 1349 is een oorkonde waarin is vastgelegd dat keizer Karel IV aan hertog Jan III van Brabant en zijn opvolgers het privilege verleent dat de ingezetenen (constituti) van de hertogdommen Brabant, Lotharingen, Limburg en het markgraafschap Antwerpen in wereldse aangelegenheden enkel voor plaatselijke Brabantse rechters mogen worden gedaagd en niet langer bij rechters van de keizer. Tegelijkertijd werd bepaald dat niemand van uitspraken in appel mocht gaan bij keizerlijke rechters zolang er door de plaatselijike rechters geen rechtsweigering plaatsvond.[1] Als hoogste rechter ging het Hof van Brabant fungeren. De Brabantse Gouden Bul is in 1424 bevestigd en uitgebreid door opvolgend koning Sigismund. De heerlijkheden Rode en Kerpen werden in de gunst begrepen en de ingezetenen mochten in civiele en criminele zaken niet voor de keizerlijke rechter worden gedaagd, tenzij de plaatselijke rechter weigerde de zaak in behandeling te nemen. De verleende rechten vormen een belangrijk element in de eeuwenlange ontwikkeling van de Nederlanden tot een zelfstandig bestuurd grondgebied.