Chaldeïsche orakelen
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Met de Chaldeïsche orakelen wordt verwezen naar Griekse gedichten in dactylische hexameters uit de 2e en 3e eeuw die gaan over theürgische magie. De teksten zouden (via trance) zijn gegeven door goden zoals Hecate aan een zekere Julianus de Chaldeeër of aan zijn zoon, Julianus de Theürgist. Over de precieze ontstaansgeschiedenis van de tekst en van de auteurs bestaat geen consensus, maar laat-klassieke bronnen vermelden ook andere werken van de jongere Julianus. Ze zouden volgens latere verhalen hebben geleefd ten tijde van Apuleius, Apollonius van Tyana en keizers Trajanus en Marcus Aurelius. 'Chaldeïsch' verwijst naar Mesopotamië, en de gedichten worden pas in de late oudheid zo genoemd om de inhoud ervan te associëren met gereputeerde wijsheidsliteratuur uit het oosten. Daarvoor werden ze door auteurs kortweg aangeduid als ta logia ('de orakelen') of ta hiera logia ('de heilige orakelen').
Van de Chaldeïsche orakelen resten 226 fragmenten dankzij citaten in het werk van diverse auteurs, met name de neoplatonisten Damascius en Proclus, en de Byzantijn Michaël Psellus, maar noties zijn tevens overgeleverd in de werken van platonisch georiënteerde christenen als Arnobius, Marius Victorinus en Synesius. Naast Proclus schreven ook neoplatonisten Jamblichus, Porphyrius en Psellus commentaren op de Orakelen, maar die zijn op het werk van Psellus na verloren gegaan.
In de vroegmoderne tijd vond een heropleving van esoterisch gedachtegoed, waaronder theürgie, plaats. Zo gebruikten (neo-)platonisten en esoterici als Plethon, Marsilio Ficino en Giovanni Pico de Orakels in hun eclectische filosofie die een herwaardering en herinterpretatie inhield van pre-christelijk gedachtegoed van esoterische en filosofische aard.