Gedoogsteun
afspraak over politieke steun van parlementspartij aan minderheidsregering of extra-parlementair kabinet / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Gedoogsteun is, in de politiek, steun die een partij vanuit het parlement geeft aan beleidsvoornemens van een minderheidskabinet op basis van gemaakte afspraken of uitgesproken voornemens. Een partij die gedoogt, de gedoogpartner, is niet per se gebonden aan een regeerakkoord en levert in beginsel geen ministers of staatssecretarissen, maar heeft te kennen gegeven het kabinet te 'dulden' en het kabinetsbeleid op onderdelen bij stemmingen aan een meerderheid in het parlement te zullen helpen. De afspraken kunnen worden vastgehouden in een regeerakkoord, een gedoogakkoord, een intentieverklaring of combinaties daarvan. Ook kan worden overeengekomen dat er in plaats daarvan of aanvullend, met een zekere regelmaat besprekingen zullen plaatsvinden tussen regering en gedoogpartner over het te voeren regeringsbeleid en de te verwachten gedoogsteun. In Nederland en België bestaan hier geen officiële regels voor.[1]
Het basisprincipe is, dat de gedogende partij op bepaalde terreinen geen oppositie tegen het kabinet voert, waar tegenover staat dat het kabinet bepaalde programmapunten van de gedogende partij(en) in het regeerakkoord opneemt en zal proberen deze uit te voeren. Het is een hybride constructie waarbij partijfracties in het parlement die de regering niet ondersteunen op basis van een regeerakkoord, en normaal gesproken tot de oppositie worden gerekend, een parlementaire positie hebben die tussen die van coalitiepartij en oppositiepartij ligt. In het Engels spreekt men van support party (ondersteuningspartij), in Denemarken wordt daarnaast de term oppositiepartner gebruikt.[2] Anders dan de bewindslieden van een coalitiepartij in een kabinet, kunnen leiders of vooraanstaande sprekers van een gedogende partij niet ter verantwoording worden geroepen door de Tweede Kamer, wat hun rol of status binnen het parlementaire stelsel diffuus maakt.
Het begrip 'gedogen' in deze samenhang heeft geen juridische betekenis, zoals bijvoorbeeld het geval bij gedoogbeleid, waar binnen een handhavingsorganisatie met bestuursrechtelijke beleidsvrijheid is afgesproken bepaalde soorten regelovertredingen niet (langer) te zullen vervolgen. De term gedogen is in de politieke praktijk ontstaan en volgt het normale taalgebruik. In 2002, na een grote verkiezingswinst van de nieuwe rechts-populistische partij Lijst Pim Fortuyn (LPF) en fors verlies van de VVD, wilde VVD niet met LPF regeren, maar kon een kabinet van CDA en LPF wel 'gedogen', in de woorden van partijleider Gerrit Zalm.[3][4] De regering krijgt niet hetzelfde volle vertrouwen als van de coalitiepartijen, maar de gedogende partij zal geen motie van wantrouwen indienen zolang aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Acht jaar later werd gedoogsteun een gevestigd begrip, toen na de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 de partijen van een te vormen minderheidskabinet, VVD en CDA, een gedoogakkoord sloten met Geert Wilders en zijn PVV. Gedoogsteun werd toen door het Genootschap Onze Taal gekozen tot Woord van het jaar.[5] De redactie van het vooraanstaande woordenboek Van Dale koos eerder dat jaar het woord 'gedoogakkoord' als woord van het jaar.
Deze constructie van regeren is in Nederland na de Tweede Wereldoorlog ongebruikelijk maar vanaf begin vorige eeuw waren er regelmatig extra-parlementaire kabinetten. In andere landen, bijvoorbeeld Canada, Denemarken en Spanje, komt het vaker voor.[1] Minderheidskabinetten vormden in 2019 internationaal naar schatting ongeveer 30% van de regeringen in parlementaire democratiën. Het principe van besturen met gedoogsteun komt in alle bestuurslagen voor, op regionaal en plaatselijk niveau vaker dan hogerop.