Laryngaaltheorie
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De laryngaaltheorie is een algemeen aanvaarde theorie in de historische taalkunde die het bestaan suggereert van een set van drie (soms meer) medeklinkers die ‘laryngalen’ worden genoemd. Deze laryngalen maken deel uit van reconstructies van de Proto-Indo-Europese taal (PIE). De medeklinkers zelf zijn in alle moderne Indo-Europese talen verdwenen, maar er wordt vermoed dat sommige van de laryngalen nog bestonden in het Hettitisch en andere Anatolische talen. De laryngalen worden zo genoemd omdat de klanken volgens vroegere taalkundigen (Möller[1] en Cuny[2]) een faryngaal, epiglottaal of glottaal articulatiepunt hadden, waarbij de uitspraak met het samentrekken van de larynx geschiedde.
Het bewijs voor hun bestaan is voornamelijk indirect, en is meestal alleen af te leiden van het effect dat ze hebben gehad op naburige klinkers. De theorie geeft echter wel op elegante wijze een verklaring voor de klinkerinventaris van het Proto-Indo-Europees, die vóór het postuleren van laryngalen onanalyseerbaar bleek. Voorbeelden hiervan waren ‘onafhankelijke’ sjwa’s (zoals in *pəter- ‘vader’); de hypothese dat de PIE sjwa *ə in werkelijkheid een medeklinker en niet een klinker was bood een elegante verklaring voor een aantal uitzonderingen op de wet van Brugmann in de Indo-Arische talen.