Onschuldpresumptie
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De onschuldpresumptie oftewel het vermoeden van onschuld (Latijn: praesumptio innocentiae) is een grondbeginsel van het strafrecht, dat bepaalt dat eenieder voor onschuldig dient te worden gehouden tot het tegendeel is bewezen.
De onschuldpresumptie wordt voorts uitdrukkelijk vermeld in artikel 6, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM):
- Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
Ook in art. 14, lid 2 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) is een rechtsgrond te vinden voor het vermoeden van onschuld:
- Een ieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig gehouden, totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen.
De onschuldpresumptie is in het EVRM geformuleerd als een recht van de verdachte, maar is in feite een procesrechtelijk beginsel dat normen stelt aan hoe de vervolgende instantie zich dient te gedragen.[1]