Tenpō Tsūhō
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De Tenpō Tsūhō (Kyūjitai: 天保通寳 ; Shinjitai: 天保通宝) is een Japans muntstuk uit de Edoperiode met een nominale waarde van 100 mon, geïntroduceerd in 1835 (Nengō: Tenpō 6).[1][2] De naam Tenpō (天保) is een verwijzing naar de nengō (Japanse jaartelling) waarin de munt voor het eerst was geslagen en Tsūhō (通寳) betekent “circulerende schat”,[3] De Kaō (oftewel de gestileerde handtekening) is dat van Gotō San'emon,[4][5] een lid van de Gotō clan die de Kinza munthuis voor het Tokugawa-shogunaat beheerde. De Gotō clan waren de afstammelingen van Gotō Shozaburo Mitsutsugu, een metaalwerker en graveerder uit Kioto die in 1601 door de shogun Tokugawa Ieyasu was verkozen om het munthuis en de productie van al het muntgeld van het Tokugawa-shogunaat te overzien.[6][7][8] Alle moedermunten werden in Edo (huidig Tokio) geproduceerd om ervoor te zorgen dat alle Tenpō Tsūhō-munten uniform waren, maar de provinciale munthuizen zetten hun eigen muntteken of shirushi (印) op elke munt. Het muntstuk circuleerde gedurende 35 jaar tot de vroege Meijiperiode, waarna het vervangen werd door de munten van de Japanse yen.[9] Vandaag de dag worden Tenpō Tsūhō-munten gezien als “geluksmunten” en verzameld door muntverzamelaars.
Tijdens de Edoperiode was de Tenpō Tsūhō vervaardigd uit een legering van 78% koper, 12% lood en 10% tin.[10]