geslacht uit de familie Thraupidae Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
Darwinvinken vormen een groepje van een aantal verwante soorten zangvogels die voorkomen op de Galapagoseilanden.
Darwinvinken | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
![]() | ||||||||||
Taxonomische indeling | ||||||||||
| ||||||||||
Onderfamilie | ||||||||||
Geospizinae | ||||||||||
Geslachten | ||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | ||||||||||
|
Binnen het dierenrijk behoren de darwinvinken, ook wel galapagosvinken genoemd, tot de grote orde der zangvogels (Passeriformes) en de familie der Thraupidae. Dit zijn uitsluitend in Noord- en Zuid-Amerika voorkomende vinkachtigen. Vroeger werden de darwinvinken tot een geslachtengroep (Geospizini) gerekend, nu hebben ze een eigen onderfamilie binnen de gorzen: de Geospizinae.
In de geschiedenis hebben de Galápagoseilanden, en dus ook de darwinvinken een zeer belangrijke rol gespeeld. Toen de natuuronderzoeker en latere bedenker van de evolutietheorie Charles Darwin in de herfst van 1835 de Galapagoseilanden bezocht, zag hij verwantschap tussen de vinken en het verschil in snavelvorm en gedrag. Echter, een veelvoorkomend misverstand is dat Darwin onmiddellijk zou hebben ingezien dat alle 15 soorten darwinvinken, allemaal nauw verwant waren. Toen Darwin in 1835 de vinken voor het eerst verzamelde, determineerde hij slechts zes van de 15 soorten als vinkachtigen. Hij plaatste soorten met een heel dikke snavel of met een heel dunne snavel in totaal andere families. Zo beschreef hij de boszangervinken als een soort winterkoning.[1]
Veel later, terug in Engeland bleek dat meer soorten dan hij verwachtte, nauw aan elkaar verwant waren. Vooral John Gould maakte in 1837 Darwin attent op de verwantschap van een groot aantal van de door hem verzamelde vogels, die we nu de darwinvinken noemen. Darwins bevindingen werden pas 24 jaar na de Beaglereis gepubliceerd in On the origin of species. Hij bedacht dat deze verwante vinken één dezelfde voorouder hadden en dat de nakomelingen na vele generaties, op den duur verschillende ecologische niches gingen bezetten. Er ontstonden deelpopulaties met ieder een eigen niche, dat wil zeggen een eigen gedrag zoals de manier van voedsel zoeken, geluiden maken etc. Op den duur herkenden de vogels binnen een deelpopulatie geen vogels uit andere deelpopulaties meer als sekspartner, hoewel ze niet gescheiden werden door geografische barrières zoals zee of gebergten. Toen de deelpopulaties onderling niet meer kruisten, werkte de natuurlijke selectie bij iedere deelpopulatie alleen nog maar in het voordeel van vogels die het best zijn aangepast aan een bepaalde niche. Bij vogels die zich bijvoorbeeld hadden gespecialiseerd in het eten van vrij grote, harde zaden, werkte de selectie in het voordeel van dieren met een grote snavel. Omgekeerd werkte de selectie bij vogels in deelpopulaties die kleine zaden en insecten aten, in het voordeel van dieren met een klein snaveltje. Zo ontstonden verschillende soorten. Dit heet sympatrische soortvorming. Zo werden uiteindelijk 15 soorten gevormd (en één soort op Cocoseiland). Het isolement van de Galápagoseilanden speelde hierbij een rol omdat op een groot continent de vogels veel meer concurrentie van andere dieren (vogels) zouden hebben ondervonden bij het vinden van nieuwe niches en zou er geen plaats zijn geweest voor verschillende deelpopulaties met ieder een eigen niche. Dit fenomeen, dat een soort zich in een nieuw leefgebied ontwikkelt tot een "waaier" van nieuwe soorten, heet adaptieve radiatie.
De 31 exemplaren die Darwin mee naar Londen nam schonk hij aan de Zoological Society of London. Na de sluiting van dit museum werden de darwinvinken verspreid over verschillende instituten. Vijf vinken kwamen in het bezit van Naturalis in Leiden. De vijf exemplaren, één cactusgrondvink (Geospiza scandens), drie kleine grondvinken (Geospiza fuliginosa) en één vegetarische boomvink (Platyspiza crassirostris), worden in de collectie onder speciale omstandigheden bewaard.[2] De darwinvinken kunnen door de omstandigheden waaronder ze bewaard moeten worden niet permanent worden tentoongesteld.
Volgens de inzichten uit 2011 is deze groep onderverdeeld in vijf geslachten:
In dit cladogram ontbreekt de mangrovevink omdat daarvan geen materiaal beschikbaar was.
Darwinvinken |
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontleend aan Sato, A. et al. (1999)[3]
Op de Galápagoseilanden valt het warme seizoen tussen januari en mei, en dit is de voornaamste broedtijd voor de Geospizinae. De grondvinken verlaten dan altijd het groene hoogland en vestigen zich in het droge gebied dicht bij de kust, dat nu groen aan het worden is. De grondvinken krijgen soms gezelschap van enkele kleine boomvinken en vegetarische boomvinken, maar de meeste van deze vogels nestelen in het hoogland. De grote cactusgrondvink en de gewone cactusgrondvink verlaten het laagland nooit. Mannelijke darwinvinken die nog geen wijfje hebben stelen regelmatig materiaal uit de nesten van hun buren om het voor hun eigen nest te gebruiken. Als er eenmaal een paar gevormd is, bekleedt het wijfje de binnenkant van het nest met gras, veren of orchillakorstmossen, en bij de grondvinken helpen de mannetjes hierbij. Het legsel telt 1 tot 5, meestal 3 eieren. Enkel het wijfje broedt. De broedtijd duurt 11 tot 14 dagen. In deze tijd is het mannetje voor zijn vrouwtje vlak bij het nest. De beide oudervogels voeren hun jongen uit de krop met fijngemaakt voedsel. Na het uitvliegen worden de jongen enkel nog door het mannetje gevoed. Sommige soorten zoals de spechtvink slaan soms een jaar over bij grote droogte en/of schaarste aan insecten. Na de broedtijd vormen jonge en oude vogels die tot soorten met eenzelfde voedingswijze behoren losse zwermen die tot 400 vogels kunnen tellen. De insecteneters leven voornamelijk solitair. De nesten worden soms gebouwd in een takvork, maar meestal tussen cactusstengels.
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.