Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
Rechtvaardigingsgrond, in het Belgisch en Nederlands strafrecht, is die omstandigheid waardoor een gedraging, die normaal gesproken een strafbaar feit zou hebben ingehouden, haar wederrechtelijk karakter verliest. De gedraging is dan niet langer in strijd met de wet en aldus is er geen sprake van een strafbaar feit.
In het Belgisch strafrecht zijn er omstandigheden die het karakter van misdrijf ontnemen aan de gepleegde feiten. De rechtvaardigingsgrond rechtvaardigt het misdrijf doordat hij als gevolg heeft dat een door de wet ontoelaatbare gedraging, hetzij een handeling hetzij het verzuim te handelen, nu wel toegelaten is.
Er wordt enkel onderzocht of er een rechtvaardigingsgrond is indien de daad een misdrijf uitmaakt. Wat door de wet niet verboden is, is niet strafbaar en moet dus niet gerechtvaardigd worden.
De rechtvaardigingsgronden gelden in principe voor alle misdrijven, maar er zijn een aantal uitzonderingen (bv. wettige verdediging, zie verder)
Artikel 70 Strafwetboek stelt dat er geen misdrijf is wanneer het feit door de wet is omschreven en door de overheid bevolen wordt.
Onder artikel 70 vallen bijvoorbeeld heelkundige ingrepen, bepaalde sporten, een officier van de Gerechtelijke Politie die een verdachte aanhoudt, de huiszoeking door een gerechtsdeurwaarder of een slotenmaker die in het kader van een huiszoeking een deur openbreekt en aldus het misdrijf vernieling van afsluiting pleegt. De toestemming van het slachtoffer zelf is geen rechtvaardigingsgrond.
Bij een bevel van overheidswege is vereist dat het bevel in overeenstemming met de wet werd gegeven en uitgaat van een wettige overheid die binnen haar bevoegdheid handelt. Is dit niet zo, dan kan, indien het gaat om een bevel van de overheid die regelmatig lijkt maar niet is, er desalniettemin sprake zijn van een schuldontheffingsgrond (nl. de onoverwinnelijke dwaling) indien de dader handelde als een bonus pater familias.[1]
Een rechter kan geen bevel geven een misdrijf te plegen.
Bij wettige verdediging verleent de strafwet het recht geweld te gebruiken als noodzakelijke afweer tegen een aanranding gericht tegen een persoon. Artikel 416 Strafwetboek stelt dat er noch misdaad noch wanbedrijf is wanneer de doodslag, de verwondingen en de slagen geboden zijn door de ogenblikkelijke noodzaak van de wettige verdediging van zichzelf of van een ander.
Voorwaarden:
Indien deze rechtvaardigingsgrond niet van toepassing kan zijn, wordt er vaak uitlokking als verschoningsgrond aangevoerd.
Ten slotte stelt artikel 417 Strafwetboek twee vermoedens in van wettige verdediging:
Deze twee vermoedens zijn weerlegbaar.
Deze omstandigheid is niet bij wet bepaald maar ontwikkeld door de rechtspraak. De noodtoestand is de situatie waarin een persoon verkeert, die, geconfronteerd met een ernstig en dringend gevaar, de bepalingen van de strafwet schendt om zo hoger gestelde belangen te vrijwaren. Voorbeeld: deur intrappen van brandend huis om inwoner te gaan redden.
Voorwaarden:
Dit begrip wordt eveneens gebruikt om het geweld gebruikt door de politie (indien wettig) te rechtvaardigen.
Het inroepen van deze rechtvaardigingsgrond is uitgesloten voor genocide, misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden en folteringen.[3]
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.