Top Qs
Tijdlijn
Chat
Perspectief
Tuttul
tell in Ar-Raqqah, Syrië Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
Remove ads
Tuttul (Arabisch: Tall Bi'a) is een archeologische vindplaats in Syrië.
De bloeitijd van een destijds belangrijke stad duurde van de tweede helft van het 3e millennium v.Chr. tot aan de 17e eeuw v.Chr. Aan het einde van die periode was de stad onderdeel van het rijk van Mari en werd uiteindelijk door de laatste koning van dat rijk Zimri-Lim vernietigd.
Remove ads
Ligging
Samenvatten
Perspectief
De tell (ruïneheuvel) ligt twee kilometer ten oosten van de oude stad van ar-Raqqa, zelf door de Abassieden gesticht, niet ver van waar de rivier de Balikh in de Eufraat uitmondt. De stad is op een terras van de rivier gelegen die vandaag 3 km van de Eufraat en 2,5 km van de Balich afligt. Het dal van de Eufraat is hier 5 km breed en de nederzetting ligt op 240 tot 242 meter hoogte. Van de Balich is Tuttul gescheiden door een slenk die een paar meter dieper ligt (de slenk van Mišlab), en die na de winterregens vaak met water gevuld is. Aan de voet van de tell wordt 246 meter hoogte gemeten, het hoogste punt is 266 meter.
De nederzettingen van de oudheid rond het huidige Tell Bi'a bevonden zich op 15 m hoge terrassen om ze voor overstroming te beschermen. De akkers werden voornamelijk uit de Balich bevloeid, omdat de Eufraat aan de andere kant van de slenk ligt. Dit wordt ook bevestigd in de spijkerschriftvondsten. Zo beklaagden de burgers van de stad zich aan het begin het 2e millennium v.Chr. bij Shamshi-adad I erover dat de bewoners van Zalpah dat verder stroomopwaarts aan de Balikh lag (waarschijnlijk waar nu Tell Hammam at-Turkman ligt) te veel water uit de Balich ontnamen voor hun bevloeiing.[1] De omgeving was geschikt voor de aanbouw van gerst, tarwe en sesamzaad. Uit de teksten van Mari blijkt dat er ook veeteelt was en bosbouw, met houtproductie die vooral in de scheepsbouw gebruikt werd.[2]
Hoewel Tuttul niet echt aan de Balich lag, was er waarschijnlijk wel een verbinding met de rivier met een haven. Er is aan de noordkant van de heuvel een steile rand van 35 tot 40 meter aan de voet waarvan een kunstmatige geul gegraven was, maar de functie is niet helemaal zeker.[3]
De stad was van strategisch belang en lag aan de kruising van twee verkeerswegen. De ene voerde van Mari in het zuidoosten via Tuttul stroomopwaarts langs de Eufraat naar Emar en uiteindelijk naar Aleppo en Carchemish. Naar het zuidwesten liep een weg naar Qatna. In het verlengde daarvan naar het noorden voerde een weg langs de Balich naar Tell es-Seman en dan over Subat-Samas naar de bovenloop van de Khabur.
Remove ads
De godheid Dagan
Samenvatten
Perspectief
Tuttul is in de Oud-Babylonische/Assyrische tijd, de eerste helft van het 2e millennium, vooral bekend als de plaats waar de Oud-Syrische weergod Dagan vereerd werd. Evenals in Terqa (Tell Ashara aan de Eufraat, 80 kilometer westelijk van de grens met Irak) werd in Tuttul Dagan als de „Vader der Goden“ van het pantheon van Noord-Mesopotamië c.q. Syrië vereerd. Dezelfde titel werd in het zuiden aan de godheid Enlil gegeven. Koningen van stadstaten wijd en zijd kwamen naar Tuttul om aan de rituelen deel te nemen. Een processietocht met het godenbeeld zoals die ook gepraktiseerd werd in Babylon kwam hier ook voor.[4] Het beeld van de „Dagan van Tuttul“ reisde stroomopwaarts de Eufraat op naar Emar en naar enige andere oorden. Waarschijnlijk werd er geen tocht stroomafwaarts naar Mari gemaakt..[5] In twee spijkerschriftteksten uit Ugarit wordt de daar aan de Middellandse Zee vereerde Dagan met die van Tuttul in een adem genoemd.[6]
In archieven gevonden in het "Paleis G" in Ebla dat door Naram-Sin verwoest werd, wordt Tuttul meer dan honderd keer genoemd, vaak in samenhang met Dagan, de "Heer van Tuttul", die ook in Ebla vereerd werd. Wereldlijke heersers van Tuttul worden echter niet genoemd, mogelijk omdat indertijd de stad onder bestuur van Mari stond. De ligging van Tuttul is uit twee Oud-Babylonische reisverslagen en een lexicale tekst vrij redelijk bekend. Volgens brieven uit Mari moet de stad zowel aan de Eufraat als aan de Balich gelegen hebben. De ligging wordt verder duidelijk uit de teksten van Ebla en in mythologische vertellingen uit de Hettitische hoofdstad Hattuša, waar Dagan gelijkgesteld wordt met de Hurritische godheid Kumarbi.[7]
Remove ads
Opgravingen
Eva Strommenger leidde opgravingen in Tall Bi'a en vond een paleis dat behoorde aan Shamshi-adad I en zijn zoon Yasmah-Adad, waar zij beurtelings regeerden. Tuttul was het westelijkste punt van het rijk van en de grens met het koninkrijk Yamhad. Zimri-Lim verwoestte het paleis als onderdeel van zijn herovering van de Midden-Eufraat.[8]
Er zijn zo'n 200 kleitabletten met spijkerschrift uit deze tijd gevonden, samen met een rijkdom aan zegelafdrukken van allerlei aard. Beide stammen uit een vrij korte periode, namelijk de laatste 15 jaar van Šamši-Adads regering (1790-1776 v.Chr.).
Er zijn drie soorten zegels:
- Lokale eenvoudige zegels van paleisbeambten. Sommige daarvan zijn stokfiguurtjes.
- Persoonlijke zegels van Šamš-Adads hogere ambtenaren. Zij hebben vaak hetzelfde motief, maar de stijl verschilt afhankelijk van de plaats in het rijk waar de ambtenaar vandaan kwam.
- Ingevoerde zegels die meekwamen met de handelsgoederen. Deze stammen van een wijd handelsnetwerk.
Geschiedenis
Wikiwand - on
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Remove ads
