Jacob Dircksz de Graeff
Nederlands politicus / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Jakob Dircksz de Graeff (Emden, 1569/1571[1] - Amsterdam, 6 oktober 1638), vrijheer van de heerlijkheid van Zuid-Polsbroek, was regent en burgemeester van Amsterdam. Hij was lid van het Amsterdamse geslacht De Graeff dat, samen met het daarmee verzwagerde geslacht Bicker, een halve eeuw het bestuur over de stad Amsterdam en over het gewest Holland en daarmee over de Republiek der Verenigde Nederlanden praktisch in handen gehad heeft, toen Amsterdam op het hoogtepunt van haar macht stond.[2]
Jacob de Graeff | ||
---|---|---|
Vrijheer van Zuid-Polsbroek | ||
Periode | 1610 – 1638 | |
Voorganger | Karel van Arenberg | |
Opvolger | Cornelis de Graeff | |
Vader | Dirk Jansz Graeff | |
Moeder | Agniet Pietersdr van Neck | |
Dynastie | De Graeff |
De Graeff was tussen 1604 en 1624/1638[3] ambachtsheer van Sloten, Amstelveen, Nieuwer-Amstel en Osdorp, hoofd-ingeland van de Zijpe- en Hazepolder, Watergraafs- en Wiemermeer en scholarch van de Latijnse school.[4] Ook was hij in Den Haag gecommitteerde ter Staten van Holland en West-Friesland voor Amsterdam. De Graeff was in de periode 1613 tot 1638 meerdere malen burgemeester van Amsterdam. In 1630 en 1631 tegelijk met zijn aangetrouwde neef Andries Bicker, leider van de herstelde staatspartij.[5] De Graeff was samen met hem leider van de Amsterdamse regering,[6] en van de arminiaanse factie van dezelfde stad.[7][8] Toch werd De Graeff geen principiële antiorangist; zijn nageslacht koesterde lang een stoel waarop Willem de Zwijger gezeten had bij diens bezoek aan burgemeester Diederik Jansz Graeff, vader van Jacob. Deze antagonistische houding zou kenmerkend zijn voor de latere opstelling van zijn beide zonen Cornelis en Andries de Graeff in staatkundige kwesties.