verstenen

Dutch

Alternative forms

• versteenen (obsolete spelling)

Pronunciation

• IPA^(key): /vərˈsteːnə(n)/

• Audio:

  (file)

• Rhymes: -eːnən
• Hyphenation: ver‧ste‧nen

Etymology 1

From Middle Dutch verstênen. Equivalent to steen +‎ ver- -en.

Verb

verstenen

1. (transitive) to petrify, turn (something) into rock
2. (by extension) to harden, make insensitive
3. (intransitive) to be petrified, turned into rock
4. (by extension) to be hardened, to become rigid, implacable
5. (transitive) to equip, fit (a mill) with a(nother) millstone

Conjugation

Conjugation of verstenen (weak, prefixed)
infinitive	verstenen
past singular	versteende
past participle	versteend
infinitive	verstenen
gerund	verstenen n
	present tense	past tense
1st person singular	versteen	versteende
2nd person sing. (jij)	versteent, versteen2	versteende
2nd person sing. (u)	versteent	versteende
2nd person sing. (gij)	versteent	versteende
3rd person singular	versteent	versteende
plural	verstenen	versteenden
subjunctive sing.1	verstene	versteende
subjunctive plur.1	verstenen	versteenden
imperative sing.	versteen
imperative plur.1	versteent
participles	verstenend	versteend
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

• verstening

Etymology 2

From ver- +‎ stenen (“to moan, complain”).

Verb

verstenen

1. (intransitive) to moan, complain
2. (transitive) to bemoan, regret

Conjugation

Conjugation of verstenen (weak, prefixed)
infinitive	verstenen
past singular	versteende
past participle	versteend
infinitive	verstenen
gerund	verstenen n
	present tense	past tense
1st person singular	versteen	versteende
2nd person sing. (jij)	versteent, versteen2	versteende
2nd person sing. (u)	versteent	versteende
2nd person sing. (gij)	versteent	versteende
3rd person singular	versteent	versteende
plural	verstenen	versteenden
subjunctive sing.1	verstene	versteende
subjunctive plur.1	verstenen	versteenden
imperative sing.	versteen
imperative plur.1	versteent
participles	verstenend	versteend
1) Archaic. 2) In case of inversion.