hebben

オランダ語

語源

中期オランダ語 hebben < 古オランダ語 hebben < 西ゲルマン祖語 *habbjan < ゲルマン祖語 *habjaną < 印欧祖語 *keh₂p-

発音

• IPA(?): /ˈɦɛbə(n)/

• 音声

  (ファイル)

• 分綴: heb‧ben
• 押韻: -ɛbən

動詞

hebben (不規則)

1. (他動詞) 持（も）つ、所有する。

   類義語: bezitten

2. (他動詞, 医学, 病気に) 罹（かか）っている。
3. (助動詞) 過去分詞を伴って能動態の完了形を生成する。
4. (助動詞, teを伴って) ～をしなければならない。

hebben (弱変化, 不規則)の活用
不定詞	hebben
過去 単数形	had
過去分詞	gehad
不定詞	hebben
現在分詞	hebben 中性
動名詞	—
	現在形	過去形
第一人称単数	heb	had
第二人称単数 (jij)	hebt	had
第二人称単数 (u)	hebt, heeft	had
第二人称単数 (gij)	hebt	hadt
第三人称単数	heeft	had
複数	hebben	hadden
接続法単数1	hebbe	hadde
接続法複数1	hebben	hadden
命令法単数	heb
命令法複数1	hebt
分詞	hebbend	gehad
1) 古語.

派生語

• aanhebben
• doorhebben
• een vinger in de pap hebben
• geen boodschap hebben aan
• graag hebben
• hebbeding
• hebben en houden
• hebberd
• hebberig
• in de melk te brokkelen hebben
• kaas gegeten hebben
• tuk hebben

諸言語への影響

• アフリカーンス語: hê
• 黒人オランダ語: ha, a, hab
• ジャージーオランダ語: hävve, häbbe
• ジャヴィンド語: geef
• バービス・オランダ語クリオール: ha, habu

---

古オランダ語

語源

西ゲルマン祖語 *habbjan < ゲルマン祖語 *habjaną < 印欧祖語 *keh₂p-

動詞

hebben

1. 持（も）つ。

諸言語への影響

• 中期オランダ語: hebben
  • オランダ語: hebben
  • リンブルフ語: höbbe

---

中期オランダ語

語源

古オランダ語 hebben < 西ゲルマン祖語 *habbjan < ゲルマン祖語 *habjaną < 印欧祖語 *keh₂p-

発音

• IPA(?): /ˈhebːən/

動詞

hebben

1. 持（も）つ。

諸言語への影響

• オランダ語: hebben
• リンブルフ語: höbbe

---

低地ドイツ語

異表記・別形

• hewwen

語源

古ザクセン語 hebbian < 西ゲルマン祖語 *habbjan < ゲルマン祖語 *habjaną < 印欧祖語 *keh₂p-

動詞

hebben (現在第三人称単数 hett, 過去 harr, 過去分詞 hatt, 助動詞 hebben)

1. 持（も）つ。

hebben (不規則)の活用

不定詞	hebben
直説法	現在	過去
一人称単数	heff	harr
二人称単数	hest	harrst
三人称単数	hett	harr
複数	hebbt	harren
命令法	現在	—
単数	hebb
複数	hebbt
分詞	現在	過去
	hebben	hatt