Belegering van Dorostolon: Een Byzantijns expeditieleger (ongeveer 30.000 man) valt Bulgarije binnen, persoonlijk geleid door keizer Johannes I (Tzimiskes). Hij belegert de vestingstad Silistra (of Dorostolon) (gelegen aan de Beneden-Donau), versterkt door een vloot van 300 schepen uitgerust met Grieks vuur.[1] Het Kievse garnizoen en hun Bulgaarse bondgenoten worden uitgehongerd. Na een belegering van 3 maanden accepteert grootvorst Svjatoslav I een vredesverdrag. Hierbij doet hij afstand van zijn belangen ten aanzien van Byzantijns grondgebied en de stad Chersonesos op de Krim (huidige Oekraïne). Svjatoslav evacueert zijn leger, terwijl de Byzantijnen Silistra innemen. Johannes hernoemt de stad Theodoropolis (vernoemd naar de regerende keizerin Theophano).[2]
Zomer - Johannes I (Tzimiskes) verovert de Bulgaarse hoofdstad Preslav en keert triomfantelijk terug naar Constantinopel. Hij neemt Boris II, heerser (tsaar) van het Bulgaarse Rijk, en zijn familie gevangen, samen met de inhoud van de Bulgaarse keizerlijke schatkist. Ter compensatie krijgt Boris de Byzantijnse titel van magister officiorum. De Bulgaarse gebieden in Thracië en Neder-Moesië worden ingelijfd bij het Byzantijnse Rijk.[3]
Europa
Keizer Otto I ("de Grote") benoemt zijn keizerlijke secretaris Willigis tot kanselier (verantwoordelijk voor de keizerlijke zegel). Een ambt dat voorheen werd bekleed door Otto's broer, aartsbisschop Bruno I ("de Grote").[4]
Koning Culen (of Cuilén mac Ildulb) wordt vermoord door de Britten in Strathclyde na een regeerperiode van 4 jaar. Hij wordt opgevolgd door zijn neef Kenneth II, als heerser van Alba (huidige Schotland).[6]
John V.A. Fine, Jr. (1991). The Early Medieval Balkans: A Critical Survey from the Sixth to the Late Twelfth Century, pp. 186–187. ISBN 978-0472-08149-3.