Loading AI tools
zoeken naar zekerheid door systematisch aan alles te twijfelen Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
De cartesiaanse twijfel of methodische twijfel is in de filosofie van René Descartes een manier van zoeken naar zekerheid door systematisch aan alles te twijfelen. Descartes besloot tot deze methode na zijn confrontatie met de vele en oneindige discussies die door de traditionele scholastici werden gevoerd, die geen resultaten leken op te leveren. De oorzaak zag Descartes in het feit dat men in de filosofie nog geen onbetwijfelbare zekerheden had gevonden waarop men verder kon bouwen. Descartes stelde voor om over te gaan tot een methodische twijfel, die inhoudt dat men alles betwijfelt wat men kan betwijfelen, zelfs de toenmalige wetenschappelijk inzichten en de Heilige Schrift. Als men alles weglaat waaraan getwijfeld kan worden, houdt men volgens Descartes alleen datgene over dat noodzakelijk waar is.
Een oorzaak van fouten en onzekerheden is dat wij worden bedrogen door onze zintuigen en denkbeelden. Zo lijkt het op het eerste gezicht een feit dat je armen en benen hebt, en een hoofd om mee te denken, maar ook deze uitspraak is misschien niet altijd waar. Door middel van deze methodische twijfel kwam Descartes uiteindelijk tot een vast fundament. Descartes realiseerde zich: Wát ik denk is in de meeste gevallen niet waar, maar dát ik denk wel.[1] Zo kwam hij tot zijn bekende conclusie: ’Ik denk, dus ik besta’.
Twijfel is in de filosofie van René Descartes een centraal element en valt uiteen in segmenten, samengevat door de stelling: ’initieel is niets zeker’. Volgens Descartes bestaat er altijd twijfel aan de echtheid van zintuiglijke waarnemingen, waarvoor hij in zijn werk Méditation métaphysique het voorbeeld van optische illusies gebruikt. Daarnaast bestaat er ook een hyperbolische twijfel: de twijfel, die voorheen betrekking had op hetgeen waargenomen werd, bereikt bij Descartes alle aspecten van realiteit, waaronder ook abstracte begrippen en wiskundige waarheden. Dit gedachteproces leidde bij Descartes uiteindelijk tot een absoluut weten, het cogito. Het stelde hem onder meer in staat, op empirische in plaats van logische wijze, het bestaan van menselijke vrijheid aan te tonen. (Principes de la philosophie, I, 39)
Het doel is het schijnweten volledig uit te bannen en een volledig zekere, deductieve wetenschap te vinden, volgens Descartes de enige manier waarop men zekere waarheden kan verkrijgen. Om tot dit resultaat te komen gebruikt hij drie fasen van radicale, kunstmatige twijfel:
Om rationaliteit te funderen gaat Descartes te werk via drie zekerheden:
De eerste zekerheid is die van de twijfel. Door dingen ter discussie te stellen ontstaat er twijfel. Wanneer deze twijfel op zijn beurt eveneens ter discussie wordt gesteld, wordt het feit herbevestigd dát ik twijfel. Op deze manier ontstaat een zekerheid, namelijk die van het bestaan van de twijfel, de activiteit van het denken in zijn puurste vorm. Het denken (het cogito) bevestigt de aanwezigheid van deze denkactiviteit (het zijn). Ik denk, dus ik ben. Met deze eerste zekerheid bewees Descartes het bestaan van het denken als substantie: er is iets dat twijfelt, en dus denkt.
De tweede zekerheid was die van het bestaan van God. Met de eerste zekerheid, is zeker omdat hij niet te betwijfelen is. Het denken "is", omdat het een duidelijk en welonderscheiden (claire et distincte) idee is. Elke idee die aan deze voorwaarden voldoet, moet volgens Descartes dus waar zijn. Om door het denken te komen tot zuivere ideeën over de buitenwereld, moet zekerheid worden geschapen over de juistheid en zuiverheid van denken en ideeën. Dat wat deze zuiverheid waarborgt, is volgens Descartes God.
Om het bestaan van deze God aan te tonen, steunde Descartes op twee godsbewijzen (a posteriori en a priori). Het eerste bewijs (a posteriori) maakt gebruik van de causaliteit en de idee van oneindigheid. Aangezien het denken gesloten en dus eindig is, kan de idee van oneindigheid volgens Descartes niet uit iemand zelf komen. De oneindigheid moet een oorsprong hebben buiten het denken. Deze oorsprong zou God zijn. Het tweede bewijs (a priori) stelt dat de idee van de oneindigheid ook het bestaan van de volmaakte oneindigheid impliceert. Deze volmaakte oneindigheid vormt, volgens Descartes, de tweede substantie naast het denken, namelijk God.
De derde zekerheid is die van het bestaan van de buitenwereld. In het denken worden zintuiglijke prikkels waargenomen die voorstellingen doen ontstaan. De vraag is nu of deze voorstellingen werkelijk zijn en zijn zoals ze zich voordoen. Het bestaan van een God kan het wantrouwen ten opzichte van deze waarnemingen ontkrachten. Doordat men de zekerheid van God heeft, als oneindigheid, volgt daar ook uit dat God waarachtig is. Waarachtigheid is immers een eigenschap van de perfecte God. Hierdoor weten we dus dat God geen "malin génie" is, want dan zou hij niet waarachtig en dus niet perfect zijn. Op deze manier is er dus zekerheid qua het bestaan van een buitenwereld. Er dient evenwel opgemerkt dat God slechts in principe garandeert dat er een overeenstemming is tussen onze ideeën en de uitwendigheid: het is de ervaring die uitmaakt wat effectief gerealiseerd is.[2]
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.