Civiele grondwet van de clerus
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De Civiele grondwet van de clerus (Frans: Constitution civile du clergé) was een Franse wet uit 1790 die de katholieke kerk in het land hervormde om haar aan te passen aan de waarden van de Franse Revolutie. Priesters, bisschoppen en aartsbisschoppen werden niet langer benoemd door koning, paus of hiërarchie, maar verkozen door het volk. Ook werden deze geestelijken bezoldigd door de staat, als compensatie voor het verlies van landerijen en tienden. De hervorming, die het bestaande gallicanisme versterkte, werd door sommigen gezien als een aanval op het geloof. Binnen het jaar leidde ze tot een scheuring in de Franse kerk én in de Revolutie, die tot dan toe behoorlijk populair was geweest doorheen het land.[1] De clerus viel uiteen in een constitutionele (beëdigde) en een refractaire (niet-beëdigde) groep, zeker toen paus Pius VI zich na verloop van tijd tegen de civiele grondwet uitsprak en eiste dat ingezworen geestelijken hun eed zouden herroepen. Onder zijn opvolger werden de betrekkingen met Frankrijk genormaliseerd door het Concordaat van 1801 en kwam een einde aan de Constitutionele kerk.