Estse nationale ontwakingsperiode
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De Estse Nationale Ontwakingsperiode, ook bekend als Ärkamisaeg in het Estisch, omvat een cruciale fase in de geschiedenis van Estland waarin het Estse volk zich bewust werd van hun nationale identiteit en het recht opeiste om zichzelf te besturen. Deze belangrijke periode beslaat grofweg de jaren 1838 tot de verklaring van de Republiek Estland in 1920, hoewel soms ook verwijzingen naar de jaren 1987-1988 worden gemaakt.
In de loop van de 19e eeuw verspreidde het nationale bewustzijn onder de Esten zich, maar het begon zich eerder te ontwikkelen in de geletterde middenklasse. Tegen de 18e eeuw werden zelfaanduidingen als "eestlane" (Estisch) en "maarahvas" (plattelandsvolk) gangbaar onder Esten in het Gouvernement Estland van het Russische Rijk. Culturele ontwikkelingen, zoals de vertaling van de bijbel in 1739 en een groeiende publicatie van boeken in het Estisch, bevorderden het geletterdheidsniveau. In de 18e eeuw kon meer dan de helft van de plattelandsbevolking lezen, en stedelijke gebieden hadden al aanzienlijk hogere geletterdheidspercentages.
Een belangrijk keerpunt kwam in de jaren 1820 met de opkomst van de eerste universitair opgeleide intellectuelen die zichzelf als Esten identificeerden, zoals Friedrich Robert Faehlmann, Kristjan Jaak Peterson, en Friedrich Reinhold Kreutzwald. Tot dat moment had de heersende elite grotendeels een Duitse taal en cultuur behouden sinds de 13e-eeuwse verovering. Garlieb Merkel, een Ests-Duitse Estofielen, was een pionier in het expliciet erkennen van de Esten als een gelijkwaardige nationale entiteit.
Het midden van de 19e eeuw zag een groeiende politieke ambitie onder de Esten, geleid door figuren als Carl Robert Jakobson, Jakob Hurt en Johann Voldemar Jannsen. Ze begonnen naar de Finnen te kijken als een model van een succesvolle nationale beweging en kwamen op voor hun politieke eisen. Belangrijke mijlpalen waren onder meer de publicatie van het nationale epos Kalevipoeg in 1862 en de organisatie van het eerste Estisch Zangfeest in 1869.
Tijdens de periode van Russificatie in de jaren 1880-1890, waarin de Russische heersers hun invloed op Estland wilden vergroten, groeide het Estse nationalisme verder. In 1881 riepen Estse verenigingen keizer Alexander III van Rusland op tot de invoering van zemstvo-instellingen en gelijke vertegenwoordiging voor Esten en Baltisch-Duitsers.
De drang naar autonomie en nationale identiteit bereikte een hoogtepunt tijdens de Russische Revolutie van 1905. Hoewel de Esten toen minimale winsten behaalden, creëerde de periode tussen 1905 en 1917 een stabiele omgeving waarin ze hun streven naar nationale staatvorming konden voortzetten. Na de Februarirevolutie van 1917 werden Estse gebieden voor het eerst verenigd in het Autonoom gouvernement Estland. Uiteindelijk, na de Oktoberrevolutie in Rusland en een succesvolle Duitse invasie tijdens de Eerste Wereldoorlog, verklaarde Estland zichzelf op 24 februari 1918 als een onafhankelijke staat.