Genkoppeling
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Genkoppeling is het gezamenlijk aan het nageslacht doorgeven van DNA-sequenties die dicht bij elkaar liggen op een chromosoom.[1][2] De twee sequenties (markers) liggen zodanig dicht naast elkaar dat ze niet uiteensplitsen in afzonderlijke chromatiden tijdens crossing-over. Zo komen de sequenties altijd samen in dezelfde geslachtscel terecht. De vuistregel: hoe dichter genen bij elkaar liggen op een chromosoom, hoe kleiner de kans op recombinatie en hoe groter de kans dat ze samen overerven. Genen waarvan is vastgesteld dat ze in de regel samen overerven, zijn gekoppelde genen. Genen die op verschillende chromosomen gelegen zijn, zijn nooit gekoppeld.[1]
Genkoppeling is een belangrijke uitzondering op Gregor Mendels onafhankelijkheidswet (de derde wet van Mendel). Genkoppeling werd voor het eerst aangetoond in een experiment in 1905.[3] Destijds was nog onbekend waarom sommige erfelijke eigenschappen telkens samen op nakomelingen overgaan. In de twintigste eeuw werd duidelijk dat genen moleculaire structuren zijn die door een werkelijke fysieke afstand worden gescheiden.