Georgië
land in Azië en Europa / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Georgië (uitspraak: [ɣeˈjɔrɣijə]; Georgisch: საქართველო, Sakartvelo) is een land in de Zuidelijke Kaukasus met een oppervlakte van 69.700 km² en 3,7 miljoen inwoners, gelegen op het grensvlak van Oost-Europa en West-Azië.[5][6][7] Het grenst aan Rusland, Turkije, Armenië, Azerbeidzjan en de Zwarte Zee. De hoofdstad is Tbilisi. De Georgische bevolking is in meerderheid christelijk en behoort hoofdzakelijk tot de Georgisch-Orthodoxe Kerk (83%). Het land was tussen 1921 en 1991 onder de naam Georgische Socialistische Sovjetrepubliek een van de vijftien republieken van de Sovjet-Unie, tot het zich op 9 april 1991 onafhankelijk verklaarde, als Republiek Georgië.
საქართველო Sakartvelo | ||||
---|---|---|---|---|
Basisgegevens | ||||
Officiële landstaal | Georgisch Abchazisch (regionaal) | |||
Hoofdstad | Tbilisi | |||
Regeringsvorm | Parlementaire republiek | |||
Staatsvorm | Eenheidsstaat | |||
Staatshoofd | President Salome Zoerabisjvili | |||
Regeringsleider | Premier Irakli Kobachidze | |||
Religie | Georgisch orthodox 83,4% Islam 10,7% Armeens orthodox 3,0% Overige 4,9% (2014)[1] | |||
Oppervlakte | 69.700 km²[2] | |||
Inwoners | 3.736.357 (2023)[3][4] 3.713.804 (2014 census)[1][4] | |||
Bijv. naamwoord | Georgisch | |||
Inwoneraanduiding | Georgiër (m./v.) Georgische (v.) | |||
Overige | ||||
Volkslied | Tavisoepleba | |||
Munteenheid | Lari (GEL) | |||
UTC | +4 | |||
Nationale feestdag | 26 mei | |||
Web | Code | Tel. | .ge | GEO | 995 | |||
Voorgaande staten | ||||
| ||||
Detailkaart | ||||
| ||||
Georgië is lid van de Raad van Europa, de OVSE, Eurocontrol, de Organisatie voor Economische Samenwerking in het Zwarte Zeegebied en de GUAM. Sinds 2008 is Georgië een officieel aspirant-lid van de NAVO.[8] De relaties met de Europese Unie zijn via het Oostelijk Partnerschap versterkt en hebben geleid tot een associatie- en vrijhandelsverdrag met de EU (2014), visumvrij reizen met de Schengenzone (2017) en samenwerkingsovereenkomsten met de agentschappen Europol (2015) en Eurojust (2019). In december 2023 werd Georgië kandidaat-lid voor de Europese Unie, nadat het in 2022 een aanvraag hiervoor deed.[9][10]
De status van de deelgebieden Abchazië en Zuid-Ossetië vormt sinds de onafhankelijkheid van Georgië in 1991 een bron van gewapende afscheidingsconflicten, waarin buurland Rusland een grote rol speelde. De Georgische overheid heeft in de praktijk geen gezag over deze gebieden die zich in de jaren 1990 onafhankelijk hebben verklaard en sinds de Russisch-Georgische Oorlog in 2008 feitelijk door Rusland gecontroleerd worden. De relatie met Rusland is voornamelijk om die reden slecht.
Georgiërs noemen zichzelf Kartvelebi (ქართველები), hun land Sakartvelo (საქართველო) en hun taal Kartoeli (ქართული). De naam is afgeleid van de legendarische figuur Kartlos, kleinzoon van de Bijbelse Jafet, die beschouwd wordt als de vader van alle Georgiërs.
'Sakartvelo' bestaat uit twee delen, waarbij de stam kartveli-i (ქართველ-ი) de beschrijving is van de bewoners in het centraal gelegen Kartli – Iberië in de klassieke oudheid. De oude Grieken (Strabo, Herodotus, Plutarchus, enz.) en de Romeinen (Titus Livius, Publius Cornelius Tacitus, enz.) noemden het oostelijke deel van Georgië Iberië en het westen Colchis.
De internationaal gebruikte naam Georgië is afgeleid van de hellenistische term (Oudgrieks: Γεωργία), afgeleid van Georgios (Grieks: Γεώργιος), een Griekse naam die boer betekent. Georgië betekent dus boerenland.
Het Perzische Virshan betekent land van de wolf, verwijzend naar de grijze wolf die er nog steeds leeft.
Sinds het paleolithicum wordt het gebied van Georgië bewoond door mensen, maar de ontwikkeling van de Georgische natie begon in de oudheid. Het gebied bestond sindsdien uit verschillende koninkrijken en vorstendommen en was zelden een staatkundige eenheid. Het werd vaak geheel of gedeeltelijk door omringende grootmachten beheerst. Het Lichigebergte vormde een natuurlijke scheiding tussen West- en Oost-Georgië en de stroomgebieden van de rivieren Rioni en Mtkvari (Koera). Dit was bepalend voor de grenzen van verschillende staten en invloedssferen van overheersers. In 1991 herwon Georgië haar onafhankelijkheid na eeuwenlange overheersing door Ottomanen, Perzen en Russen.
Prehistorie
De vondst van 1,8 miljoen jaar oude schedels van de zogeheten Dmanisi-mensen (vroege Homo erectus), vernoemd naar de archeologische vindplaats bij de zuid-Georgische plaats Dmanisi bewees dat de menselijke bewoning van Georgië teruggaat tot ver in het vroeg-paleolithicum. Vondsten in de west-Georgische regio Imereti duiden op langdurige permanente bewoning in het laat-paleolithicum.[11] West-Georgië speelde een sleutelrol in de menselijke evolutie, waarbij Imereti een belangrijke geografische corridor was voor menselijke migratie tijdens het midden- en laat-paleolithicum.[12]
Van nederzettingen is sinds het 5e millennium v.Chr. sprake. Langs de Mtkvari zijn hiervan op verschillende plaatsen sporen gevonden. Archeologen hebben ook resten van nederzettingen van de Sjoelaveri-Sjomoecultuur uit het neolithicum gevonden in de buurt van de dorpen Imiri en Sjoelaveri bij de rivier Chrami, ongeveer veertig kilometer ten zuiden van Tbilisi. Hier werd ook bewijs gevonden van vroege vormen van waterbeheer ten behoeve van landbouw.[13] Latere prehistorische culturen in Georgië waren de Koera-Araxescultuur die banden onderhield met Mesopotamië en de Trialeticultuur, die rond 1500 v.Chr. zijn hoogtepunt bereikte. In de kuststreek kwam rond 1800 v.Chr. de Colchiscultuur op.
Georgië in de oudheid
In de oudheid kwamen twee koninkrijken op die de vorming van het uiteindelijke Georgië en de nationale identiteit zouden bepalen. Het oostelijke koninkrijk Iberië (Georgisch: Kartli) ontstond in de 4e eeuw v.Chr. als zelfstandige staat nadat de Scythische en Cimmische rijken uiteen waren gevallen. Aan de Zwarte Zee lag Colchis, waar de Colchiërs een vroege Kartveelse taal spraken.
Colchis werd genoemd in het mythologische verhaal van Jason en de Argonauten. Zij waren met de Colchische Medea op zoek naar het Gulden Vlies. Vanaf Phasis (het hedendaagse Poti) zouden zij de Rioni-rivier stroomopwaarts zijn gereisd naar Aia (nu Koetaisi), wat de zetel was van de koning van Colchis. Het verhaal wordt sinds 2007 in Batoemi geëerd met een monument van Medea die het gulden vlies in haar hand houdt.
In de Georgische traditie staat Colchis bekend als Egrisi en was een rijk gebied dat onder meer is gebleken door belangrijke archeologische vondsten in Vani. Zowel Colchis als Iberië werden verschillende malen geannexeerd door Perzische dynastieën, namelijk de Achaemeniden en de Sassaniden. In 65 v.Chr. werd het gebied veroverd door de Romeinse veldheer Pompeius en werden beide koninkrijken vazalstaten van het Romeinse Rijk.[14] Iberië was in de eerste eeuwen van de jaartelling een voortdurend strijdtoneel tussen Romeinen, Armeniërs en Parthen, waarbij Iberië meestal aan de kant van Rome stond. De sociale structuur en de bestuurlijke organisatie van oostelijk Georgië bleven daarbij sterk Perzisch gekleurd.
In de 3e eeuw moesten de Iberische koningen de suprematie van de Perzische Sassaniden erkennen. Colchis desintegreerde, van waaruit het koninkrijk Egrisi ontstond. De Romeinen en Byzantijnen noemden het zuidelijke deel van Egrisi Lazica naar de Lazen. Nadat de Georgiërs in de 1e eeuw in aanraking waren gekomen met het christendom, werd het in de 4e eeuw de officiële godsdienst in zowel Iberië als Egrisi. Koning Mirian III van Iberië liet zich door de heilige Nino kerstenen op de plek van het hedendaagse Dzjvariklooster, boven hoofdstad Mtscheta.
Vroege middeleeuwen
Gedurende de vroege middeleeuwen werd Georgië overheerst door Perzen en daarna door de Arabieren, maar wist zich van beide te ontdoen en werd de weg vrijgemaakt naar vereniging van de verschillende koninkrijken. De christelijke religie verspreidde zich in de vroege middeleeuwen verder over Iberië en Egrisi. Er kwam een bloeiend kloosterleven op, ondanks het hardhandig opdringen van het zoroastrisme door de Sassanidische Perzen. De voornaamste vorst uit deze periode was Vachtang I Gorgasali. Hij stichtte de stad Tbilisi, maakte het in 469 de hoofdstad en vocht tevergeefs een onafhankelijkheidsoorlog tegen de Perzen. Zijn strijd voor de Georgische natie bracht hem de status van nationale held. Hij werd naamgever van een Orde van Georgië. Ondertussen was de Georgisch-Orthodoxe Kerk autocefaal geworden.
Aan de Perzische invloed kwam een einde nadat de Byzantijnse keizer Herakleios de Sassaniden uit de Georgische gebieden had verdreven in een reeks Romeins-Perzische oorlogen.[15] Kort daarna werd het vorstendom Iberië (Kartli) door het islamitische Arabische Rijk veroverd dat het een vazalstaat maakte. In de 8e eeuw volgden invallen uit het Rijk der Chazaren. De Georgiërs kwamen verschillende keren in opstand tegen de Arabieren, waaruit de Bagrationi voortkwam. Deze adel stond aan de basis van een rijk vertakte dynastie die de Georgische staten eeuwenlang zouden domineren.[16][17] Door de tanende macht van Byzantium en de Arabieren konden in de 9e eeuw nieuwe Georgische koninkrijkjes ontstaan: koninkrijk Kartlië, Tao (Tao-Klardzjeti), Kachetië, Hereti en Abchazië. De Bagtrioni wist gaandeweg in al deze rijkjes de macht te krijgen. Aan het begin van de 10e eeuw waren Tao en Abchazië de voornaamste machtsfactoren in de regio.
Georgische gouden eeuw
De Bagrationi verenigden de Georgische koninkrijken en leidden deze naar eenheid, zelfstandigheid en regionale macht die rond 1200 onder koningin Tamar zijn hoogtepunt kende. De Georgische cultuur, met name literatuur, schilderkunsten en architectuur, kende vanaf het einde van de 10e eeuw een lange periode van bloei, die duurde tot het midden van de 13e eeuw en wordt ook wel de Georgische Gouden Eeuw genoemd. De consolidatie van de koninkrijken begon met de kroning van Bagrat III tot koning van Abchazië in 978, nadat hij een paar jaar eerder tot koning van Iberisch Kartlië was gekroond. In de daaropvolgende decennia wist hij door diplomatie en veroveringen de westelijke en oostelijke Georgische rijkjes te verenigen en benoemde hij zich in 1008 tot Koning der Koningen van het koninkrijk Georgië. Hij vestigde zich in Koetaisi in Imereti, waar hij de Bagratikathedraal liet bouwen.
Koning David de Bouwer versloeg de Seltsjoeken in 1121 in een belangrijke slag bij Didgori en wist Georgië aanzienlijk uit te breiden. Hij maakte Tbilisi tot hoofdstad van het koninkrijk. David de Bouwer verwierf ook gebieden in het huidige Armenië en Azerbeidzjan en ten noorden van de Kaukasus. Hij liet bij Koetaisi het Gelatiklooster bouwen dat niet alleen een religieus doel had, maar tevens functioneerde als een academie voor wetenschap en onderwijs in Georgië.
De andere belangrijke figuur uit de Georgische gouden eeuw was de achterkleindochter van David, koningin Tamar, die vanaf 1184 bijna dertig jaar regeerde. Tamar breidde Georgië verder uit met vooral moslimgebieden in het oosten en zuidwesten en zette na de Val van Constantinopel het keizerrijk Trebizonde op als vazalstaat. In haar opdracht schreef Sjota Roestaveli het Georgische nationale epos 'De ridder in het pantervel'. Het koninkrijk Georgië bereikte rond 1200 haar hoogtepunt van territoriale omvang en invloedssfeer.
Getrouwtrek om Georgië (1500–1800)
Na het overlijden van Tamar werd de macht van het Georgische koninkrijk gebroken en streden meerdere partijen om controle over het grondgebied dat begon met Mongoolse invasies. Delen van het koninkrijk scheidden zich af en werden weer door de Georgische koning heroverd toen de macht van de Mongolen verzwakte. De hereniging was van korte duur, want eind 14e eeuw viel de Centraal-Aziatische krijgsheer Timoer Lenk voor de eerste keer Georgië binnen, wat weer tot scheuring leidde. De herhaaldelijke invasies van Timoer om de Georgiërs onder gezag te krijgen waren desastreus voor met name Kartlië waar hele streken ontvolkt raakten. Na Timoers dood was Georgië weer vrij, maar het moeizame herstel en de verdeling van de gebieden onder onderkoningen leidden het uiteenvallen van het koninkrijk in. Dit werd in 1493 bezegeld toen Constantijn II de koningen van Imeretië en Kachetië erkende en zijn aanspraken op Samtsche liet vallen. Zelf bleef hij koning van Kartlië.
In de 16e eeuw werden Georgische koninkrijken en hertogdommen door zowel het Ottomaanse Rijk als Safavidisch Perzië bevochten. Met de Vrede van Amasya in 1555 werden Kartlië, Kachetië en Oost-Samtsche aan Perzië toebedeeld en kregen de Ottomanen de controle over de Georgische vorstendommen Abchazië, Mingrelië, Goeria, west-Samtsche en het koninkrijk Imeretië. Het vorstendom Svanetië diep in de Grote Kaukasus werd ook aan de Ottomanen toegewezen, maar ze oefenden er feitelijk geen macht over uit. In de 17e eeuw hielden de Perzen geregeld huis in Kartlië en Kachetië en verstevigden hun macht. Onder het bewind van Vachtang VI (1716-1724) kwam er herstel en economische voorspoed in Kartlië. Rusland deed zijn entree in Transkaukasië toen Vachtang VI zich aansloot bij de Perzische campagne van tsaar Peter de Grote, waarmee Perzen tijdelijk uit de Georgische landen verdreven werden.
Uiteindelijk wisten Kartlië en Kachetië zich van de Perzische overheersing te ontdoen en fuseerden in 1762 tot koninkrijk Kartli-Kachetië. Na zware verwoestingen door Turkse en Perzische invasies tekende Kartli-Kachetië het Verdrag van Georgiejevsk met het Russische Rijk, waardoor het een Russisch protectoraat werd. Een rampzalige Perzische invasie in 1795, waarbij Tbilisi verwoest werd, bleef zonder Russische bescherming. Op 18 januari 1801 annexeerde tsaar Paul I per decreet het koninkrijk. De Bagrationi gingen daarna in ballingschap.
Onderdeel Russisch Rijk (1801–1917)
Na de Russische annexatie van Kartli-Kachetië volgden in de daaropvolgende decennia andere Georgische vorstendommen. In 1804 werd Imeretië een vazalstaat om in 1810 geheel te worden ingelijfd, terwijl Mingrelië nog decennia een protectoraat bleef. Door verschillende Russisch-Turkse oorlogen in West-Georgië werden Goeria, Adzjarië en Artvin veroverd. Het diep in de Grote Kaukasus gelegen Svanetië werd pas in 1858 geheel ingelijfd. Voor de Georgisch-Orthodoxe Kerk betekende de Russische annexatie dat het eigen patriarchaat werd opgeheven en de Georgische christenen deel gingen uitmaken van de Russisch-Orthodoxe Kerk.
Tbilisi werd de hoofdstad en de zetel van de onderkoning van de Kaukasus. De Georgische landen werden bestuurlijk gescheiden in een oostelijk (gouvernement Tiflis) en westelijk deel (gouvernement Koetais), na een korte periode als gouvernement Georgië-Imeretië een eenheid te zijn geweest. In de tweede helft van de 19e eeuw werd in hoog tempo een spoorwegnetwerk aangelegd met Tbilisi als centraal punt. De eerste Transkaukasische spoorlijn opende in 1872 tussen Tbilisi en Poti. Er volgde snel een aftakking naar Batoemi en een verlenging naar het Azerbeidzjaanse Bakoe voor olietransporten naar de Zwarte Zeehavens. Kort na de eeuwwisseling reikte het spoorwegnetwerk vanuit Tbilisi tot in Jerevan, Kars en Julfa en waren er aftakkingen gekomen naar de belangrijke mijnbouwplaatsen Tsjiatoera en Tkiboeli. Ook werden onder de Russische heerschappij wegen door de Grote Kaukasus aangelegd om Rusland met Transkaukasië te verbinden. De Georgische Militaire Weg door de nauwe Darjalkloof in het centrale deel van de Kaukasus werd uitgebouwd, waarna ook de Osseetse Militaire Weg en de Soechoemse Militaire Weg werden gebouwd.
Vanaf 1870 kwam de Georgische nationale beweging op, met Ilia Tsjavtsjavadze als belangrijkste figuur. Tbilisi en Koetaisi werden sociaal-culturele centra. Nadat in 1881 de hervormingsgezinde tsaar Alexander II in Sint-Petersburg vermoord was door Russische populisten, schafte de autoritair ingestelde Alexander III het onderkoninkrijk van de Kaukasus af. De studie van de Georgische taal werd ontmoedigd en de naam "Georgië" werd uit de kranten verbannen. Dit wakkerde het nationalisme in Georgië aan en aan het eind van de 19e eeuw werd de Georgische sociaaldemocratische partij opgericht door onder andere Nikoloz Tsjcheidze en Noë Zjordania. Zij zouden later de mensjewistische beweging in Georgië leiden.
Democratische Republiek Georgië (1918–1921)
Door de Februarirevolutie en Oktoberrevolutie in 1917 verzwakte de centrale macht vanuit Moskou, wat binnen het Russisch Rijk tot afscheidingen leidde. Op 26 mei 1918 riep de Georgische Nationale Raad de onafhankelijkheid uit van de Democratische Republiek Georgië, wat heden ten dage als nationale Georgische feestdag geldt. Deze republiek werd bestuurd door mensjewistische sociaaldemocraten onder leiding van Noë Zjordania. Het land werd meteen erkend door Duitsland, de voornaamste steunpilaar die tot het einde van de Eerste Wereldoorlog belangrijke infrastructuur bewaakte. Andere Europese landen aarzelden met de erkenning van Georgië. De Vredesconferentie van Parijs verliep voor de Georgiërs teleurstellend. Het had hier erkenning van de soevereiniteit en de toekenning van geclaimd territorium op de Ottomanen willen zeker stellen. In februari 1919 werden vrije parlementsverkiezingen gehouden volgens universeel kiesrecht.
De republiek werd in de tussentijd van verschillende kanten belaagd en had een onzeker bestaan. Zo moest het aanvallen van het Witte Leger van Anton Denikin tegen Abchazië afslaan, kreeg het te maken met een Armeense aanval op de regio Lori, speelde er een conflict met Azerbeidzjan over Zakatala, een grensregio die Georgië later kwijt zou raken en claimde Turkije de regio Adzjarië en delen van Dzjavacheti. Daarnaast was er regelmatig binnenlandse bolsjewistische rebellie, onder andere in het latere Zuid-Ossetië waar de kiem gelegd werd voor het Georgisch-Ossetisch conflict. Na een mislukte communistische coup in Tbilisi en een mislukte interventie van het Rode Leger, erkende Bolsjewistisch Rusland op 7 mei 1920 de Georgische republiek met de ondertekening van het Verdrag van Moskou.[18] In de grondwet van de republiek werd autonomie voor Abchazië, Adzjarië en Zakatala bepaald.[19] Het Rode Leger viel in februari 1921 de republiek binnen nadat het een boerenopstand in de zuidelijke regio Lori had gearrangeerd en maakte in enkele weken een eind aan de Democratische Republiek Georgië. De Georgische Socialistische Sovjetrepubliek werd op 25 februari 1921 uitgeroepen, waarna een deel van de Georgische politieke elite in ballingschap in Frankrijk ging, in Leuville-sur-Orge bij Parijs.
In de Sovjet-Unie (1921–1991)
De Georgische SSR werd binnen de Sovjet-Unie een van de welvarendste sovjetrepublieken, maar de gevoelens voor nationalisme en soevereiniteit waren nooit ver weg. De republiek raakte verschillende gebieden kwijt aan de buurstaten, waaronder Zakatala aan Azerbeidzjan. De Georgiërs verzetten zich de eerste jaren tegen het Sovjetregime, wat in 1924 resulteerde in de Augustusopstand. Duizenden Georgiërs werden in de jaren 1920 geëxecuteerd of verbannen naar strafkampen.
De Mingreelse Georgiër Lavrenti Beria trachtte de autonome republiek Abchazië te "kartveliseren" door grote aantallen Mingreliërs en andere niet-Abchazen gedwongen te verhuizen naar Abchazië. Hij was daarnaast als Eerste Secretaris van de Georgische Communistische Partij verantwoordelijk voor de duizenden Georgische partijfunctionarissen die het slachtoffer werden van de stalinistische zuiveringen. In de jaren tot aan de Tweede Wereldoorlog werd Georgië verder vormgegeven naar socialistisch model. In de landbouw werd monocultuur van met name thee en citrusvruchten ingevoerd. Vanuit Georgië moest de hele Sovjet-Unie van deze producten worden voorzien. Daarna werden in hoog tempo fabrieken, energiecentrales en mijnen gebouwd, waardoor de verstedelijking in rap tempo toenam.
De destalinisatie die bij het aantreden van Nikita Chroesjtsjov werd ingezet leidde in Georgië tot protesten in Tbilisi op 9 maart 1956, die hardhandig neergeslagen werden. De decentraliseringspolitiek van Chroesjtsjov creëerde een particuliere schaduweconomie, die Georgië tot een van de welvarendste Sovjetrepublieken maakte. Het gevolg was echter dat er daardoor zoveel corruptie was, dat het zelfs door de partijleiding in Moskou als problematisch werd ervaren. Edoeard Sjevardnadze verwierf als minister van Binnenlandse Zaken van de Georgische SSR faam door zijn harde optreden tegen de corruptie, wat in 1972 leidde tot het aftreden van leider Vasili Mzjavanadze. Sjevardnadze volgde hem op en ontsloeg honderden corrupte functionarissen.
In de jaren zeventig kwam het Georgische nationalisme op met hoofdrolspelers Zviad Gamsachoerdia en Merab Kostava, die streden tegen de russificatie van Georgië en voor de bescherming en behoud van de Georgische culturele identiteit. Toen in de grondwet zou worden opgenomen dat het Russisch in Georgië voortaan de ambtstaal zou zijn leidde dat in 1978 tot protesten onder studenten en medewerkers aan de Universiteit van Tbilisi. Een economische crisis in de eerste helft van de jaren 1980 door falend landbouwbeleid voedde meer verzet tegen de sovjetregering en de roep om een onafhankelijke Republiek Georgië. De Abchazen, in de minderheid in Abchazië, wilden zich juist afscheiden van Georgië wat leidde tot toenemende frictie daar. Op 9 april 1989 sloeg het Sovjet-leger een grote anti-Sovjet demonstratie in Tbilisi neer. Ook binnen de Georgische Opperste Sovjet keerde het sentiment zich tegen het centrale gezag in Moskou en erkende de Opperste Sovjet het recht op afscheiding van de Sovjet-Unie, veroordeelde de Sovjet-annexatie van 1921 en eiste onderhandelingen over een onafhankelijke Georgische regering.
Op 28 oktober 1990 werden de eerste vrije verkiezingen gehouden voor de Georgische Opperste Sovjet. De lijstverbinding Ronde Tafel - Vrij Georgië onder leiding van de nationalistische dissident Zviad Gamsachoerdia versloeg de Communistische Partij. Gamsachoerdia werd voorzitter van de Opperste Sovjet van Georgië en zette onverkwikkelijk in op onafhankelijkheid van de Sovjet-Unie met een zeer nationalistische koers. Hij was met zijn etnisch-nationalisme tevens aanjager van spanningen met de Osseten en Abchazen. In aanloop naar de verkiezingen van oktober 1990 verklaarden de Osseten hun eigen Sovjetrepubliek en hadden plannen om zich te verenigen met het in Rusland gelegen Noord-Ossetië, waarna Gamsachoerdia in december 1990 de autonomie van de Osseten afschafte. Dit leidde in januari 1991 tot een 18 maanden durende burgeroorlog. Op 31 maart 1991 stemde 98,9% van de Georgische kiezers in een referendum vóór onafhankelijkheid.
Onafhankelijkheid (vanaf 1991)
Op 9 april 1991 riep Georgië de onafhankelijkheid uit middenin een tumultueuze periode, waarin burgeroorlog, corruptie, misdaad en enorm economisch verval centraal stonden. De burgeroorlog in Zuid-Ossetië woedde nog voort toen Zviad Gamsachoerdia op 26 mei 1991 werd gekozen tot president van Georgië, de eerste van de sovjetrepublieken. De autoritaire koers van Gamsachoerdia leidde al snel tot conflicten in zijn regering en hij werd tijdens een bloedige staatsgreep rond nieuwjaar 1992 afgezet. De voormalige Sovjet-buitenlandminister Edoeard Sjevardnadze werd door de coupplegers naar Georgië gehaald om het land te leiden. De reputatie van Sjevardnadze onder Michail Gorbatsjov bracht internationaal vertrouwen in de jonge en opstandige republiek. Georgië werd snel algemeen erkend en trad toe tot internationale organisaties, waaronder de Verenigde Naties.
In juni 1992 werd een vredesbestand gesloten rond Zuid-Ossetië, maar een maand later brak in Abchazië een burgeroorlog uit die ruim een jaar duurde. Deze eindigde in september 1993 met de val van Soechoemi, wat een massa-exodus teweeg bracht van honderdduizenden Georgiërs uit Abchazië. Abchazië en Zuid-Ossetië maken juridisch gezien deel uit van Georgië maar scheidden zich in de jaren 1990 feitelijk af en hebben sindsdien een eigen regering. Rusland intervenieerde in de etnische conflicten met vredesmissies en breidde haar grip op de regio's uit. Eind 1993 trad Georgië met tegenzin toe tot het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS), nadat Sjevardnadze een deal had gesloten met de Russische president Boris Jeltsin voor militaire assistentie tegen een gewapende rebellie van Gamsachoerdia en zijn aanhangers in Mingrelië. In augustus 1995 werd een nieuwe grondwet aangenomen en breidde Sjevardnadze zijn macht uit.
Georgië kwam met moeite in rustiger vaarwater, maar de bestuursstijl van Sjevardnadze kwam hem op steeds meer kritiek te staan. Het land had een zeer corrupte reputatie, er waren grote problemen met de voorzieningen zoals energie, de economie kwam niet op gang, er heerste grote werkloosheid en armoede, en verkiezingen kregen een toenemend frauduleus karakter. Verschillende hervormingsgezinden keerden zich tegen Sjevardnadze, waaronder parlementsvoorzitter Zoerab Zjvania en justitieminister Micheil Saakasjvili. In november 2003 vonden parlementsverkiezingen plaats waarbij door lokale en internationale waarnemers fraude werd geconstateerd. Er braken protesten uit onder leiding van Saakasjvili, Zjvania en Nino Boerdzjanadze die eindigden in de Rozenrevolutie en het opstappen van Sjevardnadze. Saakasjvili werd tot president gekozen en zijn partij Verenigde Nationale Beweging behaalde een meerderheid in het parlement, waardoor een nieuwe fase aanbrak voor het land. Er werd een radicale hervormingsagenda ingevoerd om de economie te liberaliseren en af te rekenen met de corruptie. Daarnaast zette Saakasjvili een sterk pro-westerse koers in om Georgië lid te maken van de NAVO en de EU en wilde hij dat Rusland de militaire bases in Georgië verliet. Ook beloofde hij de eenheid van het land te herstellen en de afvallige gebieden weer onder controle te krijgen.
Spanningen met Rusland
De daaropvolgende periode werd gekenmerkt door oplopende spanningen met Rusland, die de sterk westerse koers van het nieuwe Georgische leiderschap een doorn in het oog was. Ook de belofte het land te herenigen werd in Moskou met argusogen gevolgd. Sinds de onafhankelijkheid van Georgië in 1991 had de leider van de autonome republiek Adzjarië, Aslan Abasjidze, de regio steeds meer onttrokken aan het centrale gezag en weerde het ook Georgische veiligheidsdiensten uit het gebied door middel van eigen milities. Het gebied had hierbij geen onafhankelijkheidsstreven, maar werd door Abasjidze als een persoonlijk rijk bestuurd, waarbij misdaad en corruptie welig tierde. Georgië wist in mei 2004 zonder militair ingrijpen het gezag over Adzjarië te herstellen door Abasjidze tot ontslag te dwingen, die vervolgens naar Moskou vluchtte dat hem tot het laatst steunde.
Rusland zag dat het Saakasjvili ernst was met zijn toezegging de territoriale integriteit te herstellen, nadat Georgië in de zomer van 2004 een mislukte poging deed het gezag over Zuid-Ossetië te herstellen, wat de relatie vertroebelde. Er kwamen verschillende Russische sancties tegen Georgië. Maar ook binnenlands liep Saakasjvili tegen problemen aan. De hervormingen die zijn regering doorvoerde gingen snel en er was een lage tolerantie tegen kritisch geluid uit de oppositie en media, waardoor de populariteit van Saakasjvili daalde. Demonstraties in november 2007 noopten hem ertoe vervroegde presidentsverkiezingen uit te schrijven voor een nieuw mandaat.
Toen in winter 2008 westerse landen de onafhankelijkheid van Kosovo erkenden en Georgië en Oekraïne kort daarna een uitnodiging kregen van de NAVO om op termijn lid te worden, liepen de spanningen rond Abchazië en Zuid-Ossetië snel op. Dit culmineerde in augustus 2008 in de Russisch-Georgische Oorlog die na vijf dagen eindigde met een door de EU bemiddeld staakt-het-vuren. Kort na de oorlog erkende Rusland de onafhankelijkheid van Zuid-Ossetië en Abchazië en stationeerde duizenden militairen in de gebieden. Sindsdien beschouwt Georgië ze onder Russische bezetting. Een rapport van de EU concludeerde in 2009 dat de Osseten zich tijdens en na de oorlog schuldig hadden gemaakt aan grootschalige etnische zuiveringen. Het rapport sprak Rusland aan op haar verantwoordelijkheid als partij hierin en sprak de Georgiërs vrij van aantijgingen van genocide.
Naar Europa
Na deze desastreus verlopen oorlog werd de aandacht verlegd naar integratie met de Europese Unie, wat zou leiden tot de aanvraag in 2022 van het EU-lidmaatschap. De regering van Saakasjvili stond ondanks hervormingssuccessen met de jaren steeds meer onder druk door toenemende autoritaire trekken. Rond 2012 kende het land naar rato een van de grootste gevangenispopulaties in de wereld.[20] Niettemin kreeg Georgië binnen het EU Oostelijk Partnerschap perspectief op een associatie- en vrijhandelsverdrag, een erkenning van de grote stap voorwaarts die het land had gemaakt sinds de Rozenrevolutie. Na de ordentelijk verlopen parlementsverkiezingen in 2012 en presidentsverkiezingen in 2013, waarbij voor het eerst een democratische machtswisseling in Georgië plaatsvond, tekende het land tegelijkertijd met Oekraïne en Moldavië in juni 2014 het associatie- en vrijhandelsverdrag met de EU en volgde in 2017 visumvrij reizen met de Europese Schengenzone.
In deze periode werd Georgië gezien als koploper in het Oostelijk Partnerschap.[21] De regerende Georgische Droom won op de golf van pro-EU beleid ook de verkiezingen van 2016 en 2020. Met de jaren kwamen steeds meer signalen van zogeheten state capture,[22] geregisseerd door oligarch Bidzina Ivanisjvili, de man achter de Georgische Droom. Hij vervulde geen officiële politieke functie maar oefende wel macht en invloed uit over alle lagen van de staat.[23] De regering vroeg in maart 2022 in navolging van Oekraine het EU lidmaatschap aan, maar de EU gaf de Georgische regering huiswerk mee voor de kandidaatstatus, waaronder het aanpakken van de invloed van Ivanisjvili.[24][25] De teleurstelling onder de bevolking was groot.[26] Ruim 80% van de Georgiërs wil dat het land lid wordt van de EU.[27] In maart 2023 kwam het tot hevige protesten in Tbilisi toen de regeringspartij een wet aannam die de bewegingsruimte voor het maatschappelijk middenveld moest beperken, naar voorbeeld van een soortgelijke Russische wet. De EU zei dat deze wet haaks stond op de voorwaarden voor kandidaatstelling. De wet werd dezelfde week nog weggestemd.[28]
Georgië ligt in de Zuidelijke Kaukasus op het grensvlak van Europa en Azië, die in dit gebied meestal wordt gedefinieerd als de waterscheiding van de Grote Kaukasus. Dit gebergte vormt tevens de noordelijke begrenzing van Georgië. Het grootste deel van het land ligt daarmee in Azië, maar een klein gedeelte ligt ten noorden van deze waterscheiding en ligt dus in Europa. Dit betreft de historische regio's Chevi (gemeente Kazbegi), Chevsoeretië en Toesjeti.
Fysieke kenmerken
De Grote Kaukasus in het noorden en de Kleine Kaukasus in het zuiden domineren de fysieke kenmerken van Georgië en vormen tevens de geografische begrenzing. Zuid-Georgië bestaat daarnaast onder andere uit de lavaplateaus van de Kleine Kaukasus met oude vulkaankegels. Georgië is erg geaccidenteerd. Het Lichigebergte verdeelt het land in oost en west en vormt een geografische verbinding tussen de Grote en Kleine Kaukasus. De hoogste berg is de Sjchara (5193 meter), andere kenmerkende hoge bergen zijn de Dzjanga (5051 meter), de Kazbek (van vulkanische oorsprong, 5047 m), de Sjota Roestaveli (4970 m), de Tetnoeldi (4858 m) en de Oesjba (4710 m).[29]
Zowel de Grote- als de Kleine Kaukasus bestaan uit diverse subgebergtes, met hun eigen karakteristieken. Onderdeel van de Grote Kaukasus zijn onder andere de Egrisi-, Svaneti-, Sjoda-Kedela-, Letsjchoemi-, Ratsja en Goedamakarigebergtes, terwijl de Trialeti-, Mescheti- en Samsarigebergtes onderdeel zijn van de Kleine Kaukasus.
Het westen van Georgië, met name ten westen van de stad Samtredia, is laagland met moerassen in het kustgebied bij Poti. Hier ligt het Nationaal park Kolcheti. Het zuidoostelijk grensgebied met Azerbeidzjan kenmerkt zich door een aride semi-woestijn landschap, zoals in het Nationaal park Vasjlovani. De belangrijkste rivieren zijn de Rioni, die in de Zwarte Zee uitmondt en de Koera en Alazani die in de Kaspische Zee uitmonden. De Alazani is met 391 km de langste rivier in Georgië en de 333 km lange Rioni de langste rivier die geheel in Georgië ligt.
Klimaat
Door de grote hoogteverschillen in het land, van zeeniveau tot hoge bergtoppen in de nivale zone, heeft Georgië een significante klimatologische variatie. In het westelijke deel van Georgië is het klimaat subtropisch, terwijl in het oostelijke deel een landklimaat heerst, met in het uiterste zuidoosten een steppeklimaat.[30] Hoofdstad Tbilisi is in de zomer erg warm, terwijl de kuststreek van de autonome republiek Adzjarië, in het zuidwesten van het land, wordt gekenmerkt door een zeer vochtig klimaat.[31] De jaarlijkse neerslag in Georgië varieert van 400 tot 4.500 mm. De Adzjaarse hoofdstad Batoemi, gelegen aan de Zwarte Zee, heeft een gemiddelde neerslag van ruim 2100 mm per jaar.[32] Het aantal uren zonneschijn varieert van 1.350 tot 2.520 uur.
In de bergen van de Kaukasus liggen de temperaturen aanzienlijk lager dan in het lager gelegen centrale deel van Georgië, met koele zomers en koude sneeuwrijke winters. De Grote Kaukasus, die de grens met Rusland vormen, houden de aanvoer van koude winterlucht vanuit Centraal-Rusland tegen. Hierdoor hebben de lage delen van Georgië in de wintermaanden gematigde gemiddelde temperaturen. Toch kan het in de winter overal in het land vriezen. Volgens de klimaatclassificatie van Köppen zijn er vijf klimaten in Georgië, waarvan vochtig landklimaat (Dfb) en vochtig subtropisch klimaat (Cfa) het meest voorkomen. Andere klimaten die in mindere mate voorkomen zijn gematigd zeeklimaat (Cfb), koel landklimaat (Dfc) en warm landklimaat (Dfa).[33]
Weergemiddelden voor Georgië (1991-2020) | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Maand | jan | feb | mrt | apr | mei | jun | jul | aug | sep | okt | nov | dec | Jaar |
Gemiddeld maximum (°C) | 1,6 | 2,9 | 7,7 | 14,2 | 18,8 | 23,3 | 26,0 | 26,4 | 22,1 | 16,1 | 8,9 | 3,1 | 14,3 |
Gemiddelde temperatuur (°C) | −2,7 | −1,6 | 5 | 8,5 | 13,1 | 17,3 | 20,0 | 20,3 | 16,1 | 10,6 | 4,2 | −0,9 | 9,2 |
Gemiddeld minimum (°C) | −6,9 | −6,2 | −2,0 | 2,9 | 7,4 | 11,3 | 14,1 | 14,1 | 10,0 | 5,1 | −0,5 | −5,0 | 3,7 |
Neerslag (mm) | 78 | 71 | 84 | 87 | 111 | 123 | 97 | 83 | 88 | 95 | 83 | 76 | 1.076 |
Bron: Kennisportaal over klimaatverandering - Wereldbank.[30] |
Het land is sinds 1995 bestuurlijk onderverdeeld in negen regio's (mchare), twee autonome republieken en een hoofdstedelijke regio. De regio's en autonome republieken zijn onderverdeeld in gemeenten. De regio's hebben geen eigen bestuurslaag, maar hebben een staatscommissaris als hoofd, ook wel informeel een gouverneur genoemd, die benoemd wordt door de centrale regering. De 64 gemeenten waarover Georgië gezag uitoefent hebben een gemeenteraad (sakreboelo) die elke vier jaar via een stembusgang gekozen wordt, tegelijkertijd met een gekozen burgemeester.
Deelgebied | Inwoners (01.01.2023) |
Oppervlak (km²) |
Dichtheid (inw/km²) |
Noot | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Tbilisi | 1.241.709 | 502 | 2394 | |||||||||||
A.R. Abchazië | 244.832 | 8.666,9 | 28,2 | [34] | ||||||||||
A.R. Adzjarië | 361.411 | 2.900 | 124,6 | |||||||||||
Goeria | 104.338 | 2.033 | 51,3 | |||||||||||
Imereti | 463.068 | 6.680 | 72,2 | [35] | ||||||||||
Kacheti | 306.216 | 11.375 | 26,9 | |||||||||||
Kvemo Kartli | 442.771 | 6.436,2 | 68,8 | |||||||||||
Mtscheta-Mtianeti | 93.253 | 6.785 | 16,6 | [36] | ||||||||||
Ratsja-Letsjchoemi en Kvemo Svaneti | 27.120 | 4.954 | 5,9 | [37] | ||||||||||
Samegrelo-Zemo Svaneti | 299.290 | 7.468,2 | 40,1 | |||||||||||
Samtsche-Dzjavacheti | 147.352 | 6.412,8 | 23,0 | |||||||||||
Sjida Kartli | 249.829 | 5.729 | 72,9 | [38] | ||||||||||
Georgië | 3.736.357 | 69.700 | 65,3 | [39] | ||||||||||
Verantwoording data: Georgisch Statistisch Bureau Geostat,[40] Abchazische statistiek.[41] Bevolkingsgegevens van deelgebieden voor de delen die onder Georgisch gezag staan. |
Autonome republieken
De autonome republiek Adzjarië heeft een eigen vierjaarlijks verkozen parlement met een regering, de ministerraad. Het hoofd van deze ministerraad wordt door de president van Georgië benoemd. De door Georgië erkende autonome regering van Abchazië zetelt sinds 2008 in ballingschap in Tbilisi,[42] en heeft feitelijk geen door Georgië erkend verkozen parlement voor zolang het gezag niet is hersteld over de republiek. Het parlement en de regering van de separatistische autoriteiten worden niet erkend door de Georgische autoriteiten.
Zuid-Ossetië
De separatistische regio Zuid-Ossetië werd na het intrekken van de autonomie in 1990 bestuurlijk herverdeeld over Georgische districten (rajons) die daarna ingedeeld werden bij de nieuw gevormde regio's, met name de regio Sjida Kartli. De centrale autoriteiten van Georgië erkennen het separatistische bestuur van Zuid-Ossetië niet noch de territoriale eenheid als zodanig. Officieel wordt meestal aan het gebied gerefereerd als Tschinvali regio, naar de feitelijke hoofdstad van het gebied. Georgië richtte in 2007 de Provisionele Territoriale Eenheid Zuid-Ossetië op die bestuurd wordt door de Zuid-Osseetse Administratie. Dit bestuur zetelt sinds augustus 2008 in ballingschap in Tbilisi en oefent geen gezag uit over de regio.[43] Het behartigt sindsdien de belangen van de vluchtelingen uit Zuid-Ossetië die in speciale dorpen verspreid in Georgië wonen.