Megadroogtes in het westen van Noord-Amerika
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Megadroogtes in het westen van Noord-Amerika kwamen voor tijdens het middeleeuws klimaatoptimum tussen ongeveer 100° westerlengte en de westkust. Ook in gematigde streken en subtropen elders ter wereld, zowel op het noordelijk als het zuidelijk halfrond, kwamen droogteperiodes voor die vaak meer dan 10 jaar duurden. Als oorzaak ziet men de in die tijd lage oceaantemperaturen in het oostelijk deel van de Grote Oceaan. Ze veroorzaakten in de centrale en zuidelijke Great Plains het afsterven van vegetatie en vorming van zandduinen, die de temperatuur nog wat meer deden stijgen.[1] Mogelijk leidden de megadroogtes tot hongersnoden en migraties van indianenvolken. Voor het onderzoek naar de klimatologische omstandigheden in tijdperken zonder instrumentele waarnemingen zijn proxygegevens gebruikt. Voor de temperatuur van het oceaanwater deed men bijvoorbeeld onderzoek aan de fossiele koralen uit de jaren 1320-1462 van het Palmyra atol op 6°N 160°W.
Neerslagreconstructie vond met name plaats door toepassing van dendrochronologie, onderzoek op jaarringen van bomen op een 286-punts 2.5° x 2.5° netwerk. Hierbij is de Palmer droogte index (PDSI) benaderd waarin de variabelen neerslag en temperatuur zijn opgenomen.[2][3] Belangrijk is daarbij de PDSI van de drie zomermaanden of het zomerhalfjaar, het groeiseizoen.[4] In het onderzoekgebied komen diverse boomsoorten voor die >1000 jaar oud worden zodat een redelijke hoeveelheid informatie beschikbaar is. Ook blijven houten balken gemaakt van gevelde bomen zeer lang goed in het droge klimaat zodat deze ook informatie leveren.[5] Naast jaarringen is gebruik gemaakt van de wisselende waterstand in meren, sedimenten van meren en rivieren, beschadiging door bosbranden, windafzettingen, stuifmeelonderzoek en de samenstelling van nesten van de pack rat[6]. Volgens meerdere onderzoekers duiden de resultaten op droge periodes in het westen van de huidige VS tussen ongeveer AD 800 en 1400 hoewel niet overal precies gelijktijdig. Daarna was er een nattere periode in de kleine ijstijd van 1400-1800, nog onderbroken door een droogte eind 16e eeuw. De middeleeuwse megadroogtes bleken gelijkenis te vertonen met droogtes in de 19e en 20e eeuw wat betreft geografische spreiding en de ernst van de droogte per jaar; alleen duurden ze tientallen jaren lang. Incidenteel zaten er wel normale of natte jaren tussen.