Nationaal museum van de Faeröer
museum in Faeröer / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Het Nationaal museum van de Faeröer (Faeröers: Føroya Fornminnissavnið) werd gesticht in 1898 en fungeert zowel als een cultuurhistorisch museum als een museum voor de geologie en biologie van de Faeröer. Het bestaat uit twee delen: een hoofdgebouw aan de noordelijke rand van Tórshavn, dat in 1995 werd gebouwd, en een openluchtmuseum Hoyvíksgarður, bestaande uit een oude boerderij in het gehucht Hoyvík.
Het initiatief voor de oprichting van een eigen museum voor de Faeröer kwam anno 1890 van de nationalistische politicus Jóannes Patursson. Ter gelegenheid van de Ólavsøka in 1898 werd de Føroya Forngripagoymsla (‘Faeröerse historische collectie’) gesticht. Bij de eerste vergadering werd een comité van 18 beheerders aangesteld; de eerste conservator was Andras Sálmasson.[1]
De stichting van een Faeröers nationaal museum had naast een romantische ook een praktische kant: eind 19de eeuw werden steeds meer artefacten uit de Faeröer naar het buitenland verscheept, en het stichten van een eigen Faeröers museum kon deze stroom van waardevolle voorwerpen wellicht tegengaan. De leraar Rasmus Rasmussen en de priester A.C. Evensen doorreisden de Faeröer op zoek naar waardevolle historische voorwerpen, en in 1916 werd de Føroya Forngripafelag (‘historische vereniging van de Faeröer’) gesticht, die het beheer van de antiquiteitenverzameling overnam.
Anno 1928 werd de collectie hervormd. Onder anderen Mads Andreas Jacobsen en het echtpaar Hans Andrias en Petra Djurhuus organiseerden de eerste tentoonstellingen van de Faeröerse geschiedkundige collectie met vaste openingstijden.[1] Van 1931 tot 1996 bevond het museum zich op een zolder in de wijk Debesartrøð in Tórshavn. Een van de belangrijkste voorzieners van artefacten uit de 18de en 19de eeuw was de politicus Andreas Weihe.
Van 1941 af begon de instelling, benevens het conserveren van antieke artefacten, eveneens zelf opgravingen uit te voeren, onder toezicht van Sverri Dahl, die de eerste nationale curator van Faeröerse antiquiteiten zou worden. De eerste opgraving was die van een Vikingboerderij in Kvívík.[1]
In 1953 was het honderd jaar geleden dat de zittingen van het Løgting waren hervat; ter gelegenheid van het eeuwfeest riep het parlement de historische collectie tot een volwaardig museum uit, dat voortaan als Føroya Fornminnissavnið bekendstond. Onder Dahl specialiseerde het museum zich verder in de Vikingenperiode; er werd tevens een uitgebreide collectie Faeröerse boten aangelegd.
Het nieuwe gebouw, aan een zijstraat van de weg Brekkutún gelegen, bevat een grote hal waarin diverse Faeröerse boten worden tentoongesteld alsook de geschiedenis van de Faeröerse visserij en scheepvaart. In de overige zalen worden gesteenten en opgezette dieren getoond, waaronder een reuzenalk, een bonte raaf en een uitgestorven schapenras. Er bevinden zich tevens enkele skeletten die onder een kerk werden aangetroffen. Voorts bezit het museum stenen met runen en de muntschat van Sandur. In 2002 gaf Denemarken de kerkbanken van Kirkjubøur terug aan de Faeröer, die thans een pronkstuk in de collectie van het museum zijn.
Het museum bevat daarnaast nog poppen in traditionele Faeröerse klederdracht en tentoonstellingen over Faeröerse kledij, waaronder een jurk van Eivør Pálsdóttir. Naar aanleiding van de zonsverduistering van 20 maart 2015 organiseerde het museum een extra tentoonstelling over astronomie.