Onwerkzame voorlopige hechtenis
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Een onwerkzame voorlopige hechtenis is in België een voorlopige hechtenis die is verlopen volgens de regels gesteld in de Voorlopige Hechteniswet maar die achteraf blijkt onnodig te zijn geweest, bijvoorbeeld omdat de aangehouden persoon door de strafrechter later is vrijgesproken. De persoon die een onwerkzame voorlopige hechtenis heeft ondergaan heeft in bepaalde gevallen recht op een vergoeding. Deze vergoeding wordt toegekend door de Minister van Justitie en, in hoger beroep, door de Commissie voor de onwerkzame voorlopige hechtenis.
De onwerkzame voorlopige hechtenis wordt geregeld door de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige hechtenis.[1] Ze zijn dus niet opgenomen in de Voorlopige Hechteniswet van 1990.
Uit de cijfers verstrekt door de voormalige Minister van Justitie Laurette Onkelinx blijkt dat ongeveer 1 op de 20 verdachten die in België in voorhechtenis zaten een vrijspraak bekwamen in hun proces. In 2006 dienden zo 126 mensen een aanvraag in voor een vergoeding. In 2009 betrof dit 102 verzoekschriften.[2]