SEAT 1500
automodel van Seat / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De SEAT 1500 was een automodel van de Spaanse fabriek SEAT.
In de jaren zestig van de 20e eeuw was de SEAT 1500 ( Milquinientos in het Spaans) het topmodel van deze Spaanse autofabriek. Net als de overige modellen die sinds 1953 door SEAT werden gebouwd, was de 1500 een onder licentie gebouwde Fiat. Voor de historie van het model moeten we dan ook de blik werpen op de ontwikkelingen bij Fiat in de jaren vijftig. Daar was men druk doende om het modellenprogramma steeds verder uit te breiden. Half de jaren vijftig werd begonnen met de ontwikkeling van een nieuw topmodel, waarmee de Italianen verdere invulling wilden geven aan het idee dat er voor elke portemonnee een Fiat beschikbaar moest zijn.
De nieuwe topwagen werd ontworpen door een team onder leiding van Dante Giacoso, die verantwoordelijk was voor het ontwerp van vrijwel alle Fiats van na de Tweede Wereldoorlog tot begin jaren zeventig.
Op de Autosalon van Genève in het voorjaar van 1959 was het dan zo ver. Het publiek kon niet met één, maar met twee nieuwe grote Fiats met zescilindermotoren kennismaken: de Fiat 1800 en de Fiat 2100. Beide types zijn overigens identiek, op de cilinderinhoud na.
Reeds in juni van datzelfde jaar werd de variant van SEAT voorgesteld op een beurs in Barcelona. Uiterlijk verschilde deze wagen nauwelijks van de Fiat, maar een blik onder de motorkap moet bij menig beursbezoeker een gevoel van teleurstelling teweeg hebben gebracht. In plaats van een volgens de laatste stand der techniek ontwikkelde zescilinder, lag daar een oude viercilinder van 1395 cc, die was overgenomen van het vorige model. De nieuwe SEAT heette dan ook 1400. Om precies te zijn 1400 C ter onderscheiding van zijn voorgangers SEAT 1400 A en 1400 B. Deze motor leverde 58 DIN PK, waarmee de zware wagen niet harder kon dan 135 km/u.
Voor SEAT was de productie van een gecompliceerde zescilinder te hoog gegrepen. Bovendien zouden hiervoor grote investeringen nodig zijn, die waarschijnlijk toch niet zouden worden terugverdiend in het op dat moment nog weinig welvarende Spanje. De keuze voor de oude motor lijkt dus vooral uit kostenoogpunt te zijn gemaakt.