Zeven vrije kunsten
middeleeuwse kennisdisciplines ter opleiding van de vrije mens / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De zeven vrije kunsten, oorspronkelijk bekend onder hun Latijnse naam septem artes liberales, waren zeven vakken die deel uitmaakten van het studieprogramma in antieke en middeleeuwse Europese scholen en met name de universiteiten. De zeven vakken waren Grammatica, Dialectica/Logica, Retorica, Aritmetica, Geometria, Musica en Astronomia. Ze worden 'vrij' genoemd (Latijn: liber), omdat zij de opleiding van de vrije mens beogen. In tegenstelling tot andere leerprogramma's die worden nagestreefd voor economische doeleinden (artes illiberales), is het niet hun doel om de student voor te bereiden op het verkrijgen van een inkomen, maar op de uitoefening van de wetenschap in de strikte zin van het woord, dat wil zeggen de combinatie van filosofie en theologie, bekend als scholastiek.

Naast de artes liberales onderscheidde men in de middeleeuwen ook de zogeheten artes mechanicae (praktische kunsten, zoals metallurgie en koken) en artes incertae (onzekere kunsten, zoals magie). In het Nederlandse taalgebied verwijst men naar het geheel van teksten die verband houden met alle artes met de term artesliteratuur.[1]