bot

Uitspraak

• Geluid:  bot    (hulp, bestand)
• IPA: / bɔt / (1 lettergreep)

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Nederlands

Uitspraak

• IPA: /bo:t/

Zelfstandig naamwoord

bot m

1. sprong
2. stuit (stuitering)

Uitspraak

• IPA: /boːt/
• Geluid:  bot    (hulp, bestand)

Zelfstandig naamwoord

bot

1. (straalvinnigen) bot; een platvis

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	bot	bots
verkleinwoord

Woordafbreking

• bot

Zelfstandig naamwoord

bot

1. laars

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Angelsaksische bāt

Zelfstandig naamwoord

bot o

1. bod
2. bekendmaking, mededeling
3. gebod, bevel

   • Men mach die bode Gods niet laten. 

4. dienst, in te enes bode ter beschikking van iemand

   • Dat altemael haer eyghen van gheworden ende stont tot haren bode. ^[1] 

5. (juridisch) dagvaarding, oproep

   • .. so sell dat bot staende bliven totter naesten rechtdage toe, 

6. een partij van een of ander spel

   «... ende niet meer dan te grote boods ende niet hogher.»

   ... en niet meer dan een bod van een groot (een munt) en niet hoger.

Uitspraak

• IPA: /bɔt/

Uitspraak

• IPA: /bɔt/