du

Niet te verwarren met: Du, dü, dû

Woordafbreking

• du

Woordafbreking

• du

Uitspraak

• IPA: /du/

Bijvoeglijk naamwoord

du

1. zwart

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Middelhoogduitse du / dū / duo

Bijvoeglijk naamwoord

du

1. zwart

Persoonlijk voornaamwoord

du

1. je, jij

Uitspraak

• Geluid:  du    (hulp, bestand)
• IPA: /duː/

	enkelvoud	meervoud
nominatief	du	ihr
genitief	deiner	euer
datief	dir	euch
accusatief	dich	euch

Hoofdtelwoord

du

1. twee

Uitspraak

• Geluid:  du    (hulp, bestand)
• IPA: /dy/

	enkelvoud	meervoud
mannelijk	du / de l'	des
vrouwelijk	de la / de l'	des

Voorzetsel

du + datief

1. (in de ruimte) in, op
2. (in de tijd) in, tijdens; voor

Schrijfwijzen

• 𐌳𐌿

Hoofdtelwoord

du

1. twee

Hoofdtelwoord

du

1. twee

Hoofdtelwoord

du

1. twee

Uitspraak

• IPA: /dʉː/

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Oudfranse deu

Woordafbreking

• du

Uitspraak

• IPA: dy

Woordafbreking

• du

Woordafbreking

• du

Woordafbreking

• du

Woordafbreking

• du

Uitspraak

• Geluid:  du    (hulp, bestand)
• IPA: /dʉː/

Uitspraak

• Geluid:  du    (hulp, bestand)
• IPA: /dʉː/

Woordafbreking

• du

Uitspraak

• IPA: /dū/

Woordafbreking

• du

Uitspraak

• IPA: /tuː/, /tə/

Uitspraak

• IPA: /du/

Woordafbreking

• du

Uitspraak

• IPA: /dʊ/

Woordafbreking

• du

Bijvoeglijk naamwoord

du

1. (kleur) zwart

Woordafbreking

• du

Woordafbreking

• du

Uitspraak

• Geluid:  du    (hulp, bestand)

Naar frequentie	4