deactiveren

Dutch

Etymology

Probably borrowed. Equivalent to de- +‎ activeren. Compare German deaktivieren, French désactiver.

Pronunciation

• IPA^(key): /deːɑktiˈveːrə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: de‧ac‧ti‧ve‧ren
• Rhymes: -eːrən

Verb

deactiveren

1. (transitive) to deactivate

   Synonym: (Belgium) desactiveren

Conjugation

Conjugation of deactiveren (weak)
infinitive	deactiveren
past singular	deactiveerde
past participle	gedeactiveerd
infinitive	deactiveren
gerund	deactiveren n
	present tense	past tense
1st person singular	deactiveer	deactiveerde
2nd person sing. (jij)	deactiveert, deactiveer2	deactiveerde
2nd person sing. (u)	deactiveert	deactiveerde
2nd person sing. (gij)	deactiveert	deactiveerde
3rd person singular	deactiveert	deactiveerde
plural	deactiveren	deactiveerden
subjunctive sing.1	deactivere	deactiveerde
subjunctive plur.1	deactiveren	deactiveerden
imperative sing.	deactiveer
imperative plur.1	deactiveert
participles	deactiverend	gedeactiveerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Antonyms

• activeren

Derived terms

• deactivering

Related terms

• deactivatie