instellen

Dutch

Etymology

From in +‎ stellen.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈɪnˌstɛ.lə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: in‧stel‧len

Verb

instellen

1. to set (up), to configure

   Ze stelde de nieuwe televisie in.

   She set up the new television.

   Hij stelt de thermostaat in op een comfortabele temperatuur.

   He configures the thermostat to a comfortable temperature.

   Je moet je e-mailaccount instellen op je nieuwe telefoon.

   You need to set up your email account on your new phone.

Conjugation

Conjugation of instellen (weak, separable)
infinitive	instellen
past singular	stelde in
past participle	ingesteld
infinitive	instellen
gerund	instellen n
	main clause		subordinate clause
	present tense	past tense	present tense	past tense
1st person singular	stel in	stelde in	instel	instelde
2nd person sing. (jij)	stelt in, stel in2	stelde in	instelt	instelde
2nd person sing. (u)	stelt in	stelde in	instelt	instelde
2nd person sing. (gij)	stelt in	stelde in	instelt	instelde
3rd person singular	stelt in	stelde in	instelt	instelde
plural	stellen in	stelden in	instellen	instelden
subjunctive sing.1	stelle in	stelde in	instelle	instelde
subjunctive plur.1	stellen in	stelden in	instellen	instelden
imperative sing.	stel in
imperative plur.1	stelt in
participles	instellend	ingesteld
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

• instelling
• ingesteldheid

Descendants

• Negerhollands: instel

Anagrams

• stellen in