schrepel

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈsxreː.pəl/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: schre‧pel
• Rhymes: -eːpəl

Etymology 1

From Middle Dutch schrepel, from schrepen. Equivalent to schrapen +‎ -el.

Noun

schrepel m (plural schrepels, diminutive schrepeltje n)

1. hand hoe (small, lightweight hoe)

Etymology 2

From schrapen.

Adjective

schrepel (comparative schrepeler, superlative schrepelst)

1. thin, skinny, meager

   Synonyms: mager, iel

Declension

Declension of schrepel
uninflected	schrepel
inflected	schrepele
comparative	schrepeler
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		schrepel	schrepeler	het schrepelst het schrepelste
indefinite	m./f. sing.	schrepele	schrepelere	schrepelste
	n. sing.	schrepel	schrepeler	schrepelste
	plural	schrepele	schrepelere	schrepelste
definite		schrepele	schrepelere	schrepelste
partitive		schrepels	schrepelers	—

References

• van der Sijs, Nicoline, editor (2010), “schrepel¹”, in Etymologiebank, Meertens Institute
• van der Sijs, Nicoline, editor (2010), “schrepel²”, in Etymologiebank, Meertens Institute