Loading AI tools
Belgische dichter, journalist, leraar, kloosterdirecteur en priester (1830–1899) Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
Guido Pieter Theodorus Josephus Gezelle (Brugge, 1 mei 1830 – aldaar, 27 november 1899) was een Vlaamse lyrisch dichter en hekeldichter, rooms-katholieke priester, taalwetenschapper, leraar, journalist en vertaler. Hij is bekend om zijn fijnzinnige gedichten over de natuur, zijn beeldend taalgebruik en zijn virtuoos taalkunstenaarschap. O 't ruischen van het ranke riet en Het Schrijverke uit de dichtbundel Vlaamsche Dichtoefeningen (1858) zijn slechts twee van zijn bekendste werken.
Guido Gezelle | ||||
---|---|---|---|---|
Algemene informatie | ||||
Volledige naam | Guido Pieter Theodorus Josephus Gezelle | |||
Geboren | 1 mei 1830 | |||
Geboorteplaats | Brugge | |||
Overleden | 27 november 1899 | |||
Overlijdensplaats | Brugge | |||
Land | Koninkrijk der Nederlanden België | |||
Werk | ||||
Bekende werken | Het Schrijverke (1857) | |||
Dbnl-profiel | ||||
|
De thematiek van zijn gedichten is typisch romantisch, met onderwerpen als natuur, vriendschap, religie en de dood.
Hij werd in het Verenigd koninkrijk der Nederlanden in Brugge geboren als oudste kind uit het huwelijk van Monica Devriese (1804-1875) en Pieter Jan Gezelle (1791-1871), hovenier in een eerder landelijk gebleven deel van een volksbuurt aan de rand van Brugge, binnen de historische stad.
Hij kreeg Guido als eerste doopnaam, die hij dankte aan zijn peter baron Guido van Zuylen van Nyevelt.[1]
Guido vereerde als zijn patroonheilige Guido van Anderlecht (950-1012), die tot zalige was verheven en als patroon van Anderlecht werd vereerd. In 1863 bracht hij een bezoek aan zijn graf in Anderlecht en kreeg een relikwie van zijn gebeente, evenals een stukje hout uit de eik waar Guido nog onder gebeden zou hebben. Gezelle herinnerde hieraan in zijn geschriften.[2]
Gezelle droeg in zich de trekken van zijn opgeruimde, welbespraakte vader en van zijn introverte, hypergevoelige en godvruchtige moeder. Hij was een oom van de Vlaamse schrijver Stijn Streuvels (Frank Lateur), zoon van zijn zus Marie-Louise en van de priester-dichter Caesar Gezelle, zoon van zijn broer Romaan.
Na de lagere school studeerde hij eerst aan het Sint-Lodewijkscollege in Brugge en daarna aan het kleinseminarie in Roeselare, waar hij als half-betalend leerling belast was met portierdienst en boodschappen. Hij doorliep er de hogere humanioraklassen (1846–1849) en koesterde er de (nooit vervulde) droom missionaris in Groot-Brittannië te worden.
Vanaf dat hij zestien jaar was of zelfs eerder gaf Gezelle er zich rekenschap van dat hij een bijzondere gave bezat voor het schrijven van gedichten, voor het op rijm zetten en voor het vinden en aanwenden van een uitgebreide woordenschat. Ook zijn omgeving en zijn oversten werden zich hiervan bewust en begonnen beroep te doen op deze vaardigheid van hem. Hij was nog leerling in de humaniora toen zijn eerste verzen al in druk verschenen. Een paar van zijn langere gedichten verschenen in plaquettevorm en zijn gedicht over België in het revolutiejaar 1848 werd opgenomen in de veelgelezen Standaard van Vlaanderen. Zijn naam als begaafde dichter werd binnen de kleine wereld van het kleinseminarie en van de stad Roeselare ruim bekend.
Van 1850 tot 1854 was Gezelle weer terug in Brugge, waar hij op het grootseminarie zijn laatste voorbereiding kreeg op het priesterschap.
Hij was niet zonder moeite aanvaard, omdat hij in Roeselare geen einddiploma verwierf. Bisschop Joannes Baptista Malou besliste echter, na het lezen van zijn gedichten, dat hij de kennis had en de maturiteit bezat om seminariestudies aan te vatten.
Hij volgde er het traditionele curriculum:
Op 21 maart 1854 was hij al naar Roeselare verhuisd, omdat hij er tot leraar was benoemd.
Hij werd leraar aan het Klein Seminarie van Roeselare, waar hij vroeger gestudeerd had. Aanvankelijk gaf hij de lessen boekhouding en natuurlijke historie, maar later werd hem ook het taalonderwijs opgedragen. Hij bekommerde zich ook speciaal om de Engelse leerlingen die zich in het internaat bevonden.
In de schooljaren 1857-1858 en 1858-1859 werd hij titularis van de poësisklas. Hij onderhield goede vriendschapsrelaties met zijn leerlingen, vooral met hen die literaire ambities koesterden. Onder hen bevond zich Eugeen van Oye, voor wie hij Dien Avond en die Rooze schreef.
De jonge priester-leraar was toen voldoende bewust geworden van de waarde van zijn pennenvruchten om er kort op elkaar twee drukwerken aan te wijden: Kerkhofblommen (bedoeld voor zijn leerlingen) en Vlaemsche dichtoefeningen (die bisschoppelijke goedkeuring kreeg en waar de drukker met een prospectus reclame voor maakte bij een ruim publiek).
De dichtbundel Vlaamsche Dichtoefeningen (1858) bestond uit, voor die tijd onorthodoxe, in niet-verheven taal geschreven gedichten, ver verwijderd van de gezwollen rederijkersstijl. Buiten West-Vlaanderen werd dit aanvankelijk niet bijster gewaardeerd. In het noorden van Nederland vond men hem veel te Vlaams in zijn taalgebruik. Veel recensenten waardeerden ook zijn experimentele vormen niet, zoals in een bonke keerzen kind. Ook werd hij, vooral van antiklerikale liberale zijde, hevig aangevallen om het godsdienstige vroom karakter van veel van zijn gedichten. Een van de weinigen in Nederland die wel aandacht aan Gezelles dichtkunst besteedde was de katholieke intellectueel Joseph Alberdingk Thijm, de vader van Lodewijk van Deyssel. Deze dichter streefde net als Gezelle naar een herwaardering en heropleving van de middeleeuws-christelijke kunst en cultuur, zoals in de architectuur binnen de neogotiek.
Vanwege Gezelles eigenzinnige wijze van lesgeven en zijn manier van omgang met de leerlingen, rezen er geleidelijk aan steeds meer moeilijkheden rond zijn persoon, zowel onder docenten als onder leerlingen. Jaloersheid tegenover Gezelles dichtkunst speelde vermoedelijk ook een rol. Vanwege de gespannen sfeer werd Gezelle in 1860 daarom de poësisklas ontnomen. Kort daarna werd hij overgeplaatst naar Brugge, waar hij co-rector werd van een nieuw Engels College, dat slechts korte tijd bestond (1860–1861).
Na de opheffing van het Engels College werd hij leraar in de wijsbegeerte en onderrector aan het Seminarium Anglo-Belgicum (1861–1865). Zijn bundel Gedichten, Gezangen en Gebeden werd uitgegeven en Kerkhofblommen werd heruitgegeven tijdens zijn leraarstijd in Brugge.
In 1865 werd hij benoemd tot onderpastoor (Noord-Nederlands: kapelaan) van de Sint-Walburgakerk in Brugge. Hij ontpopte zich toen als hekeldichter. Onder de schuilnaam Spoker betrad hij, in opdracht van zijn overheid, met zijn satires het politieke toneel.
Als onderpastoor en priester zette hij ook zijn literaire gaven in om de gelovigen christelijke deugden bij te brengen. Hij richtte het gezinsblad Rond den Heerd op, waarin hij schreef over heiligen, liturgische onderwerpen, flora, fauna en oude volksgezegden. Het volschrijven van het blad en toenemende financiële moeilijkheden en rompslomp eisten echter zoveel van hem, dat hij ziek werd. Toen hij bovendien hoorde dat er allerlei beschuldigingen en roddels over hem de ronde deden, vluchtte hij uit Brugge weg naar Kortrijk, naar de bevriende deken Ferdinand Van de Putte.
Deken Van de Putte bezorgde hem in 1872 een aanstelling als kapelaan in de O.L.Vrouwekerk in Kortrijk wat hij tot 1889 zou blijven. De leiding van Rond den Heerd werd in 1871 overgenomen door Adolf Duclos.
Na enige tijd hervatte hij het dichten. Een van de uitgaven uit die tijd is de populaire bundel Zielegedichtjes. Langzamerhand steeg hij als dichter in aanzien, hoewel zijn werk buiten West-Vlaanderen nog altijd weinig aandacht kreeg. In 1880 verscheen Liederen, Eerdichten et Reliqua, een bundel met schoonheidsgedichten, humoristische vertellinkjes en vertaalde gedichten.
Gezelle is altijd blijven doorstuderen, voornamelijk literatuur. Vooral de 'Vlaamse taal' ging hem aan het hart. In Kortrijk begon hij een nieuw blad, getiteld Loquela en met een kring getrouwen legde hij een enorme verzameling woorden aan, verrijkt door zijn filologische en historische bemerkingen en beschouwingen. Na zijn dood werden 150.000 'papierlingskes' met woordverklaringen gevonden. Hij werd ook inspirator en medestichter in 1890 van een nieuw tijdschrift onder de naam Biekorf.
Hij bleef vertaalwerk doen, waaronder een bekend werk van Longfellow, The Song of Hiawatha. Het werd hem, ondanks zijn kapelaanswerk toch mogelijk gemaakt relatief veel tijd aan zijn literaire werkzaamheden te besteden. Geleidelijk aan kwam hij zijn inzinking te boven en ook buiten West-Vlaanderen begon de waardering voor zijn werk toe te nemen. Het lukte hem zijn lyrische dichtkunst weer te hervatten, waarmee zijn dichterschap een tweede, meer doorleefde en gerijpte bloeitijd beleefde. De gedichten van de periode werden in 1893 gebundeld in Tijdkrans.
Kritiek op zijn taalgebruik was er nog altijd, maar hij kreeg een pleitbezorger in de figuur van August Vermeylen, die Gezelle de grootmeester van de Vlaamse poëzie noemde. Naast Alberdingk Thijm gaf nu ook Pol de Mont aan de gedichten van Gezelle meer bekendheid in de noordelijke Nederlanden. Nadat in Vlaanderen de vernieuwingsbeweging in de poëzie Van Nu en Straks en in Nederland De Nieuwe Gids voor een frisse wind in het literaire landschap zorgden kwam er meer algemeen waardering voor de gedichten van Gezelle.
In 1886 werd hij lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, een recent opgerichte officiële instelling waarin hij vooraanstaande Vlaamse literatoren ontmoette. In Kortrijk werd hij voor deze eervolle benoeming uitbundig gevierd. Hij nam geregeld aan de maandelijkse bijeenkomsten van de Academie deel in Gent. In 1889 verleende de Katholieke Universiteit Leuven hem de titel van eredoctor. In 1890 werd hij lid van de prestigieuze Nederlandsche Maatschappij van Letterkunde in Leiden en in 1891 erelid van het Comité flamand de France. Op de Gentse Floraliën van die tijd was een chrysantvariëteit te bewonderen die de naam Guido Gezelle droeg. De vereniging Davidsfonds werd een van de belangrijkste gangmakers om de bekendheid en de roem van de 'Heer ende Meester' te doen toenemen.
In het bisdom begon men er zich zorgen over te maken dat de beroemde priester-dichter nog altijd 'maar' een bescheiden onderpastoorstaak had vervuld en zijn laatste jaren ambteloos doorbracht. In 1889 was hem immers door de bisschop ontslag verleend van zijn parochiebediening en werd hem een 'sinecure' opgedragen, als biechtvader van een drietal Franse kloosterzusters. In 1893 werd hij ook van deze opdracht ontlast. Hij kon voortaan vrij van verplichtingen en zonder financiële zorgen, zijn vele literaire bezigheden verder benaarstigen.
In 1896 schreef hij op 66-jarige leeftijd in totaal 87 gedichten, de meeste door middel van een langdurig geworstel met woorden. In 1897 verscheen de bundel Rijmsnoer om en om het jaar, waarin gedichten over de schepping staan, of liever gezegd: de scheppingsorde, door de seizoenen via de opeenvolgende maanden beschreven werd. Ook Tijdkrans toonde al zijn behoefte aan weergave van deze ordening die hij om zich heen bespeurde. Beide bundels toonden onder meer aan hoe intens Gezelle kon genieten van allerlei details en gebeurtenissen in de natuur en hoe hij in virtuoos woordenspel wist te vangen wat hij met zijn zintuigen waarnam.
Gedurende de laatste paar jaar van zijn leven trok Gezelle zich steeds meer uit het openbare leven terug. Hij concentreerde zich onder meer op het werk van de 14e-eeuwse mysticus Jan van Ruusbroec. Geleidelijk aan namen zijn krachten af en het voltooien van een grote vertaalopdracht van een theologisch werk, waartoe hij van zijn bisschop de eervolle opdracht kreeg, vergde veel van hem.
Hij kreeg nog een aanstelling als geestelijk raadsman of 'rector' in het klooster van Engelse kanunnikessen in Brugge, dat hem terugbracht naar zijn geboorteplek. Hij accepteerde deze functie en verhuisde in april 1899 hierheen, ondanks zijn zwakke lichamelijke gezondheid. Hij nam weer een pastorale taak op als geestelijk raadsman van de kloosterzusters en als godsdienstleraar in hun meisjesschool. Hij ging in september nog een laatste maal op reis naar Engeland, als begeleider van zijn bisschop. Korte tijd later werd hij ziek.
Gezelle overleed als gevolg van zijn ziekte in het klooster op 27 november 1899, 69 jaar oud. Tot enkele dagen voordien had hij nog gevolg gegeven aan de aanhoudende vragen voor gelegenheidsgedichten. Zijn laatste woorden werden opgetekend door zijn neef, de priester Caesar Gezelle, die bij zijn sterfbed aanwezig was:
De begrafenis van Gezelle vond plaats op vrijdag 1 december 1899. Aanvankelijk was de plechtigheid voorzien in de parochiekerk van Sint-Anna. Vanwege alle opschudding die Gezelles dood teweegbracht, verkoos men echter de Sint-Salvatorskathedraal. Het stadsbestuur regelde dat de lantaarns tijdens de begrafenis met zwart werden omfloerst. Ook werden overal de vlaggen halfstok gehangen. Een militair detachement vormde een erehaag. Colporteurs boden een inderhaast samengesteld boekje over Gezelle aan. In de kerk waren bijna alle bekende vertegenwoordigers van de Vlaamse literatuur aanwezig. De Belgische regering was vertegenwoordigd door minister Jules de Trooz. Druk bijgewoonde 'nadiensten' vonden plaats in Kortrijk (6 december), Brugge (Heilig Bloedbasiliek, 11 december), Tielt (17 december) en Leuven (18 januari).
Postuum werden in 1901 de eerste gedichten gepubliceerd die men na Gezelles overlijden nog vond. Deze bundel kreeg de naam Laatste verzen en bevat onder meer gedichten over Gezelles waarneming van de schoonheid van de Schepping, vormgegeven met de karakteristieke fijngevoeligheid en beeldende kracht van deze dichter. Hij werd geïnspireerd door zijn diepe ontroering en religieuze verwondering over de schoonheid in alles wat leeft, wat hij zag als eerbetoon aan God, die dat alles geschapen heeft. Die visie op het leven spreekt echter ook al in zijn vroegere gedichten.
In de latere uitgaven, zoals de Jubileumuitgave van de Verzamelde werken (1930-1939) en het Verzameld dichtwerk (1980-1991), werden nog eens honderden gedichten opgenomen die tijdens Gezelles leven ongepubliceerd waren gebleven en in de loop van de jaren waren bijeengebracht.
Gezelle ontving brieven die afkomstig waren van familie en vrienden, oud-leerlingen, letterkundigen, collega's en missionarissen van over de hele wereld.[4] Hij bewaarde een zevenduizendtal ervan, die dateren uit de periode 1854 tot 1899. De meeste worden bewaard in het Guido Gezellearchief. Een aantal werden door Gezelle verknipt, zodat hij de achterkant kon gebruiken voor zijn poëzie of taalkundige notities. Vele werden (digitaal) gereconstrueerd.[5]
Gezelle schreef dagelijks ook zelf brieven. Deze raakten verspreid en gingen vaak verloren. In het Guido Gezellearchief worden een zeshonderdtal brieven van Gezelle zelf bewaard. Meestal gaat het om brieven aan familieleden of nauwe vrienden.
De brievenwisseling van Gezelle geeft een inzicht in het leven en werk van de auteur, en is een bron voor de studie van het religieuze leven, het onderwijs, pers, taal- en volkskunde en de mentaliteit in de negentiende eeuw.[6]
Het Guido Gezellegenootschap, het Guido Gezellearchief, het Centrum voor Gezellestudie (Universiteit Antwerpen) en Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren startten in 2017 met de creatie van een digitale uitgave van Gezelles brieven. Eerst kwamen de brieven van de leraren van het Brugse Sint-Lodewijkscollege aan bod. In 2021 werd gestart met die van de leden van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. In het najaar van 2022 werd gestart met een project dat zich richt op Gezelles correspondentie met een tweehonderdtal vrouwen.[7]
Gezelle beschikte over een ongebreidelde inspiratie die hij zowel in zijn gedichten als in zijn proza de vrije loop liet.
'Voor Guido Gezelle
Tot de kring van leerlingen van Guido Gezelle, die hem onder meer op het literaire pad volgden, worden gerekend: Hugo Verriest, Gustaaf Verriest, Karel de Gheldere, Karel Callebert, Hendrik Karel Van Doorne en Eugeen van Oye.
Naar aanleiding van de herdenking van het honderdjarig overlijden van Guido Gezelle in 1999, organiseerde beeldend kunstenaar Guy Bleus, in opdracht van het stadsbestuur van Brugge, een 'mail art project' van visuele poëzie waarbij 350 kunstenaars uit 39 landen hun artistieke visies gaven op het werk van Gezelle. De tentoonstelling was te zien in de historische stadshallen van Brugge.[8]
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.