Wet op het voortgezet onderwijs
Nederlandse wet / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De Wet op het voortgezet onderwijs (WVO), vanwege de hoeveelheid onderwerpen ook wel de Mammoetwet genoemd,[1] is een Nederlandse wet van 14 februari 1963, ingegaan op 1 augustus 1968, gericht op de regelgeving van het voortgezet onderwijs: het onderwijs dat wordt gegeven na het basisonderwijs en na het speciaal onderwijs. Het omvat niet het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs en het hoger onderwijs.
De WVO verving de Kleuteronderwijswet, de Middelbaaronderwijswet (hbs), de Lager-onderwijswet 1920 (ulo), de Kweekschoolwet, de Nijverheidsonderwijswet en de hoofdstukken over het gymnasium in de Hoger-onderwijswet. In 1986 werd het hoger beroepsonderwijs uit de WVO gehaald en ondergebracht in de Wet op het hoger beroepsonderwijs (WHBO), die in 1992 weer werd vervangen door de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Ieder jaar wordt er ruim 7 miljard euro uitgegeven aan de lumpsum van het voortgezet onderwijs. In 2016 werden hiermee 643 scholen (met één of meer vestigingen) bekostigd. Deze scholen verzorgen onderwijs aan ongeveer 950.000 leerlingen.
Hoewel het aantal wijzigingen in de eerste jaren na de invoering van de WVO nog meeviel, is de wet inmiddels ongeveer 250 keer gewijzigd.[2]