Wet van Gresham

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

De wet van Gresham is een empirische stelregel uit de monetaire economie en stelt dat "Het slecht geld het goed geld uit omloop verdrijft".[1] Het werd toegeschreven aan Sir Thomas Gresham (1519 -1579) nadat hij in 1558 een brief had geschreven aan koningin Elisabeth I met daarin het citaat “bad money drives out good money”. Dit fenomeen was al vóór hem vastgesteld maar zijn schriftelijke uitspraak bleef het meeste bekende bij het volk. Hij was een Engelse koopman en financier en speelde een sleutelrol bij de oprichting van de Londense beurs Royal Exchange, waarbij hij als eerste een voorstel van egalisatiefonds op tafel gooide om de Britse pond te stabiliseren.[2]

Thomas Gresham

Zijn stelling is dat het "goed geld" een voordeel bevat tegenover het "slecht geld", waardoor het goede geld opzij wordt gehouden en het slechte geld wordt uitgegeven. Het werd aanvankelijk gedoeld op een (bewuste of onbewuste) daling van intrinsieke waarde van soortgelijke nieuwe circulatiemunten; vaak edelmetaal zoals goud en zilver dat plots minder edelmetaal bevatte of werd vervangen door goedkopere legering (dit wordt aangeduid als slecht geld). De oude nog in omloop met een hogere percentage aan edelmetaal (aangeduid als goed geld) werd door het slechte geld verdreven uit circulatie omdat iedereen het goede geld oppotte.[2]

Deze uitspraak werd onder meer ook opgemerkt door Aristophanes, Nicolaas van Oresme en Nicolaas Copernicus. In Polen werd deze stelling "Wet van Copernicus-Gresham" genoemd.