Bekijken we de verdeling van de windsnelheid in de atmosfeer, dan heerst op ieder punt een bepaalde windrichting en windsnelheid. Deze verdeling is dus een vectorveld van aan punten in de atmosfeer gekoppelde snelheidsvectoren
.
Waait de wind alleen in één richting, zeg de x-richting, zoals bij benadering in een windtunnel, dan is het vectorveld van de vorm
Om de putten en bronnen van een vectorveld φ aan te geven berekent men de
divergentie van het veld. De divergentie is een scalair:
Of een veld wervelingen kent, wordt bepaald door de rotatie of rotor van het veld:
Belangrijk op te merken is, dat deze vorm alleen in een cartesiaans coördinatenstelsel geldt, in een ander assenstelsel is de vorm anders. Er zijn regels om de werking van de nabla-operator in verschillende assenstelsels naar elkaar te converteren.[1]
Het is ook in willekeurige gekromde ruimten, in variëteiten, mogelijk een betekenis aan gebonden vectoren te geven.
De differentiaalmeetkunde associeert met elk punt van een gladde variëteit een vectorruimte , die raakruimte wordt genoemd. De vereniging van alle raakruimten is de raakbundel, en een vectorveld is een 'sectie' van de raakbundel, dat is een gladde afbeelding van naar die elk punt op een vector in afbeeldt.
De differentiaaloperatoren gradiënt, divergentie en rotatie worden bewerkingen in de uitwendige algebra van de differentiaalvormen van een willekeurige gladde variëteit. Om echter te behouden dat de gradiënt een operatie van scalairen naar vectorvelden is en de divergentie een bewerking van vectorvelden naar scalairen, hebben we de aanvullende structuur van een metrische tensor nodig; dat wil zeggen dat de gladde variëteit een riemann-variëteit is.
De rotatie, zoals hierboven gedefinieerd, heeft betrekking op een driedimensionale oriënteerbare ruimte. In het algemeen, met dimensies en geen oriëntatie, betreft het de operator in de uitwendige algebra.
Nog algemener kan een vectorveld een sectie zijn van iedere gegeven vectorbundel over de beschouwde ruimte.