die

Uitspraak

• Geluid:  die    (hulp, bestand)
• IPA: / di / (1 lettergreep)

Uitspraak

• geluid

Lidwoord

die v enk (nom en acc)

1. de, het.

   (nom) Sie war die Frau des Präsidenten. - Ze was de vrouw van de president.

   (acc) Ich sehe die Frau des Präsidenten. - Ik zie de vrouw van de president.

die mv (nom en acc)

1. de (meervoud).

   (nom) Die Männer fällten Bäume. - De mannen velden bomen.

   (acc) Ich fällte die Bäume. - Ik velde de bomen.

Werkwoord

die

1. onovergankelijk doodgaan, sterven

Uitspraak

• IPA: /di/

	enkelvoud		meervoud
	onderwerp	voorwerp	onderwerp	voorwerp
1e persoon	(ik) k	mie	wie	os
2e persoon (informeel)	doe	die	joe	joe
2e persoon (formeel)	joe	joe	joe	joe
3e persoon (mannelijk)	hai	hom	zai zie	heur
3e persoon (vrouwelijk)	zai zie	heur
3e persoon (onzijdig)	t	t

Zelfstandig naamwoord

dĭē

1. ablatief enkelvoud van dĭēs

Lidwoord

die

1. nominatief m, v en mv van het bepaald lidwoord: de
2. accusatief v en mv van het bepaald lidwoord: de

Persoonlijk voornaamwoord

die

1. jou

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Betrekkelijk voornaamwoord

die

1. die

Betrekkelijk voornaamwoord

die

1. die

Betrekkelijk voornaamwoord

die

1. die