prijs

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /prɛi̯s/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: prijs
• Rhymes: -ɛi̯s

Etymology 1

From Middle Dutch prijs, prise, from Old French pris, preis, from Latin pretium (“worth, price, money spent, wages, reward”).

Noun

prijs m (plural prijzen, diminutive prijsje n)

1. price, fare, charge
2. price, price tag, price ticket
3. prize, award, trophy
4. reward, prize
5. praise, act of praising

Derived terms

• aan de prijs
• aanbiedingsprijs
• bodemprijs
• ereprijs
• hoofdprijs
• kostprijs
• loon-prijsspiraal
• marktprijs
• Nobelprijs
• poedelprijs
• prijsbodem
• prijsgeven
• prijsinflatie
• prijskaart
• prijsniveau
• prijspeil
• prijsplaat
• prijsschieten
• prijssticker
• prijsstijging
• prijsvechter
• prijzig
• toegangsprijs
• troostprijs
• vanafprijs

Descendants

• Afrikaans: prys
• Negerhollands: pries
• → Caribbean Javanese: près, prèis
• → Indonesian: pris
• → Papiamentu: preis

Etymology 2

See prijzen.

Verb

prijs

1. inflection of prijzen:
   1. first-person singular present indicative
   2. (in case of inversion) second-person singular present indicative
   3. imperative