Box 3

Box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen) van de Nederlandse inkomstenbelasting / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

In de Nederlandse Wet inkomstenbelasting 2001 is belastbaar inkomen uit sparen en beleggen een categorie inkomsten. Deze vormt box 3 in het boxenstelsel van de wet.[1] Deze inkomsten bestaan uit forfaitaire (fictieve) rendementen op twee categorieën bezittingen, verminderd met een fictieve rente op schulden. Hierover wordt belasting geheven: de vermogensrendementsheffing. Deze vervangt een regeling vanaf 2017 op basis van een forfaitaire samenstelling van het vermogen, die een regeling vanaf 2001 op basis van een vast fictief rendement van 4% verving, die op haar beurt het oudere stelsel van inkomstenbelasting over werkelijke inkomsten en aanvullend een vermogensbelasting verving.

Het forfaitaire rendement was van 2001 tot en met 2016 een vast percentage: 4%. De vermogensrendementsheffing kwam hiermee uit op 1,2%. Vanaf 2017 werd het fictieve rendement berekend op basis van een fictieve indeling van het vermogen in spaargeld en beleggingen, afhankelijk van de hoogte van het vermogen, en een heffing over de fictieve beleggingen ongeacht het soort, gebaseerd op het historisch gemiddeld behaalde rendement op de gemiddelde mix van beleggingssoorten.

Wegens een arrest van de Hoge Raad, het zogenoemde Kerstarrest, is box 3 in 2022 met terugwerkende kracht tot meestal 2021, soms eerder, vervangen door een regeling op basis van de werkelijke vermogensmix. De Wet rechtsherstel box 3[2] regelt voor belastingjaren tot en met 2022 de terugwerkende kracht, met per belastingjaar het laagste van de heffing volgens de oude regeling en die volgens de nieuwe regeling. Vanaf belastingjaar 2023 geldt een beperkt gewijzigde versie van de nieuwe regeling, de Overbruggingswet box 3.[3]

Waar gesproken wordt over rendementen en waardeontwikkelingen worden die in euro's bedoeld, dus niet gecorrigeerd voor inflatie.