di

Niet te verwarren met: di., di-, DI

Uitspraak

• Geluid:  dinsdag    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈdɪnzdɑx / (2 lettergrepen)

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /də/, /di/^[1]

Voorzetselvorm

di

1. vorm van de voor de derde persoon enkelvoud

   «Di.»

   Van haar.

Woordafbreking

• di

Voorzetsel

di

1. van
2. vanaf
3. door
4. in
5. over
6. te

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / diː /

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / diː /

Persoonlijk voornaamwoord

di

1. datief en accusatief tweede persoon enkelvoud jou, je

Werkwoord

vervoeging van
dar

di

1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van dar

vervoeging van
darse

di

1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van darse

vervoeging van
decir

di

1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van decir

Uitspraak

• IPA: /dɪ/