dit

Niet te verwarren met: dît

Uitspraak

• Geluid:  dit    (hulp, bestand)
• IPA: / dɪt / (1 lettergreep)

Uitspraak

• geluid

	enkelvoud		meervoud
	onderwerp	voorwerp	onderwerp	voorwerp
1e persoon	ek	my	ons	ons
2e persoon (informeel)	jy	jou	julle	julle
2e persoon (formeel)	u	u	u	u
3e persoon (mannelijk)	hy	hom	hulle	hulle
3e persoon (vrouwelijk)	sy	haar
3e persoon (onzijdig)	dit	dit

Voorzetselvorm

dit

1. vorm van da voor de tweede persoon enkelvoud

   «Dit.»

   Naar jou.

Uitspraak

• IPA: /'dit/

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / ˈdid /

Uitspraak

• Geluid:  dit    (hulp, bestand)
• IPA: /di/

Aanwijzend voornaamwoord

dit

1. dit; zelfstandig gebruikt

Aanwijzend voornaamwoord

dit

1. o nominatief dit.
2. o accusatief dit.

Woordafbreking

• dit

Woordafbreking

• dit

Bijwoord

dit

1. daarheen