Nederland
land binnen het Koninkrijk der Nederlanden / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Nederland is een van de landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden.[8] Nederland ligt voor het overgrote deel in het noordwesten van Europa, aan de Noordzee. Naast het Europese deel zijn er drie bijzondere gemeenten in de Caribische Zee, die ook wel Caribisch Nederland worden genoemd. Europees Nederland wordt in het zuiden begrensd door België, langs de oostgrens door Duitsland en aan west- en noordzijde door de zee. De hoofdstad van Nederland is Amsterdam, de regeringszetel is Den Haag.
Nederland heeft een inwonertal van 17.280.397 (2020)[6] en met een oppervlakte van 41.543 km²[9] een bevolkingsdichtheid van 416 inwoners/km². Daarmee is Nederland het op vijftien na dichtstbevolkte land van de wereld; met de kleine stadstaten Monaco, Vaticaanstad en San Marino niet meegerekend is Nederland na Malta het dichtstbevolkte land in Europa. 18,41% van het oppervlak (7.650 km²) bestaat uit water en 81,59% uit land (33.893 km²). De bevolkingsdichtheid exclusief de wateroppervlakte is 510 inwoners/km². Zo'n 27 procent van het land bevindt zich onder zeeniveau.[10] Het land wordt beschermd tegen het water door middel van een systeem van dijken en waterwerken. Door landwinning zijn polders gecreëerd. Bestuurlijk is het land verdeeld in twaalf provincies en 342 gemeenten.
Nederland werd onafhankelijk tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), waarin de gezamenlijke Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden tegen de Spaanse overheersing in opstand kwamen. In 1579 vormden de Noordelijke Nederlanden de Unie van Utrecht, waarmee een nieuwe politieke entiteit ontstond. Met de Acte van Verlatinghe van 1581 werd door de gewesten van die unie, Stad en Lande (Groningen), Friesland, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Holland, Zeeland, de onafhankelijkheid van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden uitgeroepen. Deze werd vanaf 1609 bij het begin van het Twaalfjarig Bestand internationaal erkend en na de Vrede van Münster (1648) ook door Spanje. Vanaf de Franse tijd (1795-1813) ontwikkelde Nederland zich tot een natiestaat. De Nederlandse vorst regeerde anno 1815 ook over het huidige België en Luxemburg, evenals een aantal overzeese gebieden (Nederlands-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen). België werd echter onafhankelijk na de Belgische Revolutie in 1830 en Luxemburg maakte zich in 1890 los van de Nederlandse Kroon, omdat er geen mannelijke troonopvolger was. De dekolonisatie maakte in de 20e eeuw ook een einde aan de Nederlandse koloniën.
De drie Caribische bijzondere gemeenten (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) en de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden gezamenlijk aangeduid als het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden en onderhouden een hechte band met Europees Nederland. Het geheel vormt ook na de staatkundige hervormingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden in 2010 het Koninkrijk der Nederlanden.
Politiek is Nederland sinds de grondwetsherziening van 1848 een parlementaire democratie met een constitutionele monarchie, een staatsvorm waarbij de macht volgens de regels gedeeld wordt door de koning(in), de ministers onder wie de minister-president en de twee kamers van het parlement. Nederland was medeoprichter van onder meer de Europese Unie, de G-10, de NAVO, de Wereldhandelsorganisatie en de OESO. Met België en Luxemburg vormt het de Benelux. Den Haag speelt een belangrijke internationale rol op juridisch gebied, als locatie voor vier internationale tribunalen en Europol. In 2023 behoorde Nederland als 's werelds elfde economie naar bbp per hoofd van de bevolking tot de meest ontwikkelde landen. Het bezette in 2022 de tiende plaats in de index van de menselijke ontwikkeling. De Nederlandse economie steunt vooral op een zeer hoog ontwikkelde land- en tuinbouwsector, de dienstensector en de internationale handel, met name op de doorvoer van goederen naar Duitsland. In 2023 bezette Nederland naar bruto nationaal product (bnp) van landen ter wereld de zeventiende plaats van grootste economieën ter wereld.[11]
In de vroege middeleeuwen vormden de Nederlandse gewesten nog geen eenheid. In de Bourgondische tijd werden de gezamenlijke Lage Landen aangeduid als les pays de par deça, de landen van herwaarts over, vanuit het oogpunt van de landsheer, toen de hertog van Bourgondië, die meestal in Vlaanderen of Brabant verbleef. Dat wilde niet veel meer zeggen dan deze landen hier, direct om ons heen. Dit in tegenstelling tot les pays de par delà, de landen van derwaarts over, de landen daar, waarmee het eigenlijke Bourgondië werd bedoeld. Ook werd de benaming de lage landen (bij de zee) gebruikt.
In de vijftiende eeuw kwamen de namen Nederland en de Nederlande(n) in gebruik voor het huidige grondgebied.[12] In tegenstelling tot onder meer Frankrijk en Engeland had deze naam geen etnische oorsprong, maar was het aanvankelijk een aardrijkskundige term, die slechts het onderscheid aanduidde met een hoger gelegen gebied. Samengestelde namen met Nieder- werden op allerlei plaatsen in het Duitse taalgebied gebruikt. Niderlant was in de late middeleeuwen het gebied tussen Maas en Rijn, het nu Duitse Nederrijngebied daarbij inbegrepen. Het gebied dat als Oberland gedacht was, begon dan ongeveer bij het hoger liggende Keulen.
Bij uitbreiding kon het begrip ook toepasbaar worden op de delta van Schelde, Maas en Rijn, waarbij het in de meervoudsvorm optrad. Door het grote belang van de Lage Landen werd de benaming steeds meer specifiek voor dit gebied gehanteerd. Vanaf ongeveer 1490 werden hiermee ook de Bourgondisch-Habsburgse gewesten aangeduid. Naast Vlaanderen was de Nederlanden vanaf halverwege de zestiende eeuw waarschijnlijk de meest gebruikte naam. In het Frans was dit Pays-Bas, in het Italiaans Paesi Bassi en in het Duits Niederlande. In het Nederlands werd zowel het enkel- als het meervoud gebruikt, terwijl in het Frans en Engels (Pays Bas/Low Countries) uitsluitend het meervoud gebruikt werd.
In 1570 gebruikte de cartograaf Ortelius de benaming Neder-Germanië (Neder-Duitsland). De humanisten grepen terug op de naam Belgica, ontleend aan Julius Caesar. Na de Opstand bleven de benamingen Belgium en Nederlandt in gebruik voor zowel de Nederlanden als geheel als voor de beide afzonderlijke staten. De kolonie Nieuw-Nederland (Engels: New Netherland) heette in het Latijn Nova Belgica of Novum Belgium. Voor de Spaanse en later de Oostenrijkse Nederlanden werd ook wel Belgium Regium gebruikt, terwijl met Belgium Foederatum wel de Republiek der Verenigde Provinciën werd aangeduid. Voor de Republiek werd in het buitenland steeds meer Holland als pars pro toto gebruikt, zoals eerder Vlaanderen voor de Nederlanden. Nederland werd nog in de Franse tijd en ook onder koning Willem I vertaald in het Frans als Belgique. In de Franse tijd waren de officiële namen eerst de Bataafse Republiek, daarna het Bataafs Gemenebest en voor de invoeging in het Franse keizerrijk het Koninkrijk Holland.
Nederland ligt in het noordwesten van Europa en wordt begrensd door de Noordzee, Duitsland en België. De lengte van de landsgrens bedraagt 1027 km, terwijl de kustlijn 451 km lang is. Daarnaast behoren enkele eilanden rond de Caribische Zee tot Nederland. Deze verschillen geografisch sterk van het Europese deel van Nederland en worden hier afzonderlijk behandeld.
Water
Nederland wordt zowel in het noorden als westen omringd door de Noordzee. In het noorden wordt een duinenrij gevormd door de Waddeneilanden, een serie barrière-eilanden waarachter zich de ondiepe Waddenzee bevindt. Midden in het land ligt het IJsselmeer (de voormalige Zuiderzee), een grote binnenzee die sinds de voltooiing van de Afsluitdijk in 1932 van de Waddenzee is afgesloten en sindsdien zoet water bevat. Andere zeearmen en estuaria zijn de Dollard en de Lauwers in het noorden en het Hollandsch Diep, het Haringvliet, het Grevelingenmeer en de Ooster- en Westerschelde in het zuidwesten. De Nederlandse kust ondervindt een dubbeldaags getij waarvan de amplitude langs de kust varieert tussen 1,5 en 2 meter. De wind kan hier een sterke invloed op hebben. Naast de verticale waterbeweging, is er ook een horizontale waterbeweging, de getijstroom. Door een gunstige zeewatertemperatuur van 3 °C in de winter en 16 °C in de zomer zijn vooral de Waddenzee en de Oosterschelde belangrijk als kraamkamer van onder meer schol, tong en mosselen.
Uit de waterbalans van Nederland blijkt dat vooral de toevoer via de Rijn van belang is voor Nederland. Deze voert zelfs meer dan tweemaal zoveel water aan als door neerslag wordt geleverd. Een groot deel van Nederland is gevormd uit de delta van de Rijn, de Maas en de Schelde. De Maas en de Rijn vormen samen met de Waal, de Lek en de Merwede bovendien de grote rivieren, een rivierengebied dat een natuurlijke barrière tussen het noorden en zuiden van het land is. De IJssel, soms ook tot de grote rivieren gerekend, is een vertakking van de Rijn die noordwaarts stroomt en uitmondt in het IJsselmeer. Meren komen vooral in West-Nederland en Zuidwest-Friesland voor. Daarnaast zijn er door het afgraven van veen voor de turfwinning (vervening) veel plassen ontstaan. Voor de drinkwatervoorziening is met een aandeel van circa 70% vooral het grondwater van belang. Uitzondering hierop is de Randstad, die ondanks de aanwezigheid van een zoetwaterzak onder de duinen, vooral is aangewezen op oppervlaktewater.
De eeuwenlange strijd tegen het water heeft een duidelijke invloed gehad op de inrichting van Nederland. Door overstromingen en menselijk ingrijpen is de kustlijn in de loop van de geschiedenis aanzienlijk veranderd. Ingrijpende rampen waren de stormvloed van 1134, waarbij Zeeland in een archipel veranderde, de Sint-Luciavloed (1287), de Sint-Elisabethsvloed (1421) en als laatste de watersnoodramp van 1953. Bij overstromingen ontstonden nieuwe zeearmen of getijdengebieden op de plek waar eerder land lag. Om het land tegen het water te beschermen worden al sinds de middeleeuwen langs de kust en de rivieren dijken aangelegd.[13] Een ander project in de strijd tegen het water zijn de Deltawerken, die zijn aangelegd tussen 1958 en 1997. Het hele Deltaplan omvatte het ophogen van meer dan 3000 kilometer zeedijk en meer dan 10.000 kilometer binnendijk langs kanalen en rivieren tot deltahoogte. Ook werden de zee-armen die in de loop der tijd in het zuidwesten van Nederland waren ontstaan door dijken van de zee afgesloten. Een andere vorm van menselijk ingrijpen in de natuur zijn de grote stukken land die door de mens zijn drooggelegd en gewonnen op het water, de zogenaamde polders. Bij voormalige meren of plassen worden deze nieuwe stukken land droogmakerijen genoemd. De grootste polders zijn de Zuiderzeewerken, die in de 20e eeuw zijn aangelegd en gezamenlijk meer dan 2500 vierkante kilometer nieuw land beslaan.
Geologie
Het tegenwoordige Nederlandse landschap is grotendeels gevormd in de laatste 150.000 jaar. De geologische structuur van de Nederlandse ondergrond wordt gekenmerkt door een serie horsten en slenken, die onderdeel vormen van een grote tektonische structuur die dwars door Europa loopt, van de Middellandse Zee bij Marseille tot onder de Noordzee. Het zuidoosten van het land ligt boven het Beneden-Rijnslenkensysteem, waar nog steeds verzakkingen in de aardkorst plaatsvinden. In 1992 (Roermond) en 2002 (Aken, net over de grens) vonden hier nog kleine aardbevingen plaats. De Beneden-Rijnslenk gaat in het westen van Nederland over in het West-Nederlands Bekken, dat op zijn beurt overgaat in vergelijkbare slenkstructuren in de ondergrond onder de Noordzee.
Zoals de naam van het land al aangeeft, is Nederland laag gelegen. Het grootste gedeelte van Nederland bestaat uit een kustvlakte die geologisch gezien tot het Noordzeebekken behoort, een groot geologisch bekken waarvan de Noordzee zelf het centrale deel vormt. Het Noordzeebekken vormde zich vanaf het Krijt, ongeveer 60 miljoen jaar geleden. Hoewel er actievere en minder actieve fasen waren, vond gedurende deze tijd in dit bekken bodemdaling en sedimentatie plaats. De randen van het Noordzeebekken vormden, tot de mens de laatste duizend jaar een belangrijke invloed op het landschap werd, een voorbeeld van een zich op natuurlijke wijze ontwikkelend kustgebied. Terwijl het centrale deel van de Noordzee bedekt is door de zee zelf, worden de randen opgeëist door delta's van de grote rivieren die in de zee uitmonden. Op de overgang tussen water en land vormden zich door de werking van de zee stranden, duinen en waddengebieden. De kustvlaktes, die zich door de afzetting van het riviersediment vormden, bevatten ook moerassen en meren.
Verreweg het meeste gesteente dat in Nederland dagzoomt is afgezet tijdens het Kwartair. De formaties van de Boven-Noordzee Groep vormen het grootste deel van het oppervlak van Nederland. Belangrijke formaties zijn de Formatie van Naaldwijk, waarvan het zand en de klei in een groot deel van het westen en het noorden van Nederland aan de oppervlakte ligt en de uit veen bestaande Formatie van Nieuwkoop. Het zand van de Formatie van Boxtel is te vinden in het oosten en zuiden, terwijl rond de rivieren de afzettingen van de Formatie van Echteld zijn te vinden. Alleen op kleine plekken komen oudere gesteenten aan het oppervlak. Een uitzondering is Zuid-Limburg, waar het Krijt op veel plekken aan het oppervlak ligt. Alle gesteenten uit de laatste 65 miljoen jaar, het Kwartair en Tertiair samen, zijn de Noordzee Supergroep. Deze kan in de slenken vele tientallen kilometers dik zijn en is op de horsten ook nog steeds kilometers dik.
Zoals in grote delen van West-Europa, bevindt zich in het Nederlandse Carboon steenkool, die in Zuid-Limburg tot halverwege vorige eeuw door de mijnbouw gewonnen werd. In de ondergrond van het West-Nederlands Bekken en onder de Noordzee wordt ook aardolie gewonnen, hoewel dit beperkt is vergeleken met de veel grotere Noorse reserves onder de noordelijke Noordzee. Er zijn twee soorten aardgas in de Nederlandse ondergrond te vinden: droog aardgas, dat samen met de steenkool is ontstaan (voornamelijk in het Carboon) en nat aardgas, dat samen met aardolie is ontstaan, voornamelijk in het Krijt. De eerste soort komt vooral onder het land voor, de tweede soort onder de Noordzee en in het West-Nederlands Bekken. Het grootste Nederlandse gasreservoir is het aardgasveld van Slochteren in het noorden van het land. De Slochteren Formatie maakt onderdeel uit van de Boven Rotliegend Groep.
Landschap
Het landschap van Nederland is bijna overal vlak. Geringe hoogteverschillen komen voor in het oosten en zuiden van het land, grotendeels veroorzaakt tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien van 238.000 tot 128.000 jaar geleden. De ijskap reikte zo ver naar het zuiden, dat het noorden van Nederland door gletsjers bedekt werd. Dit dwong de grote rivieren hun loop te verleggen tot de huidige oost-west lopende ligging. Tegelijkertijd werkte de stuwende kracht en het gewicht van de gletsjertongen op de ondergrond. Dit zorgde voor het ontstaan van een afwisseling van stuwwallen, zoals de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, de Sallandse Heuvelrug en glaciale bekkens, zoals de Eemvallei en de IJsselvallei.
Alleen het uiterste zuiden van de provincie Limburg (Zuid-Limburg) vertoont significante reliëfverschillen. De 323 meter hoge Vaalserberg in Limburg, met als top het Drielandenpunt met Duitsland en België, is de hoogste heuvel van (Europees) Nederland. Het laagste punt van Nederland bevindt zich in de buurt van Nieuwerkerk aan den IJssel en bevindt zich 6,76 meter onder NAP.
Het Nederlandse landschap bestaat grotendeels uit cultuurlandschappen en daarnaast uit beheerde natuurgebieden. In de afgelopen eeuwen is de levende natuur niet alleen veranderd, maar door verkleining en versnippering van de leefgebieden en milieuvervuiling in kwaliteit en kwantiteit ook achteruitgegaan. Via natuurbeleid en de activiteiten van particulieren wordt geprobeerd het tij te keren, onder andere via natuurontwikkeling en het herstel van min of meer oorspronkelijke landschappen. Dergelijke natuurontwikkelingsgebieden vinden we bijvoorbeeld langs de grote rivieren, onder andere bij de Gelderse Poort. Daarnaast zijn er in Nederland vele oudere natuurgebieden met onder meer bos, duin en heide. Er zijn bovendien eenentwintig nationale parken, waarvan het Zeeuws Nationaal Park Oosterschelde het grootste is en Veluwezoom en De Hoge Veluwe in Gelderland de oudste zijn.
Het Nederlandse landschap kan worden ingedeeld op verschillen in substraat, bodem, waterhuishouding en de ontginningsgeschiedenis. Het grootste deel van het oppervlak van Nederland bestaat uit de Boven-Noordzee Groep. Belangrijke landschapstypen zijn het duinlandschap, het rivierlandschap, het zeekleilandschap, het veenlandschap, het zandlandschap en het krijt-lösslandschap. Andere indelingen leggen meer de nadruk op de cultuurhistorie. Zo onderscheidt men bijvoorbeeld het esdorpenlandschap en het terpenlandschap. In zogenaamde nationale landschappen worden belangrijke cultuurlandschappen beschermd zoals het Groene Hart in de Randstad.
Klimaat
Nederland heeft een zogenaamd Cfb-klimaat, een gematigd zeeklimaat met milde winters en koele zomers. Het klimaat wordt beïnvloed door de Noordzee die het gehele jaar de temperatuur matigt, waarbij zowel de dagelijkse als jaarlijkse temperatuurschommelingen toenemen richting het oosten. Hoewel er de laatste decennia een stijging van de gemiddelde temperatuur is waar te nemen, is door de grote natuurlijke temperatuurfluctuaties nog niet met zekerheid te zeggen of dit het gevolg is van een versterkt broeikaseffect en rechtstreeks samenhangt met de wereldwijde opwarming.
Met circa 1600 zonuren heeft de kust de meeste zonuren, terwijl de Achterhoek met ongeveer 1450 uur de minste zonneschijn heeft. Ondanks het imago van regenland, regent het gemiddeld slechts 8% van de tijd. In de zomer is er vooral op grasland een verdampingsoverschot, maar gemiddeld is er jaarlijks een neerslagoverschot, het grootst op de Veluwe. Het natst zijn de Veluwe, Drenthe en Zuid-Limburg, het droogst het centrale deel van Limburg met minder dan 700 mm.
Weergemiddelden voor De Bilt (1991-2020), extremen voor heel Nederland (1901-heden) | |||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Maand | jan | feb | mrt | apr | mei | jun | jul | aug | sep | okt | nov | dec | Jaar |
Hoogste maximum (°C) | 17,2 | 20,5 | 26,1 | 32,2 | 35,6 | 38,4 | 40,7 | 38,6 | 35,2 | 30,1 | 22,0 | 17,8 | 40,7 |
Gemiddeld maximum (°C) | 6,1 | 7,0 | 10,5 | 14,8 | 18,3 | 20,9 | 23,1 | 22,9 | 19,5 | 14,8 | 9,9 | 6,7 | 14,5 |
Gemiddelde temperatuur (°C) | 3,6 | 3,9 | 6,5 | 9,8 | 13,4 | 16,2 | 18,3 | 17,9 | 14,7 | 10,9 | 7,0 | 4,2 | 10,5 |
Gemiddeld minimum (°C) | 0,9 | 0,7 | 2,4 | 4,5 | 8,0 | 10,8 | 13,0 | 12,5 | 10,0 | 7,1 | 3,9 | 1,6 | 6,3 |
Laagste minimum (°C) | −27,4 | −26,8 | −20,7 | −9,4 | −5,4 | −1,2 | 0,7 | 1,3 | −3,7 | −8,5 | −14,4 | −22,3 | −27,4 |
Neerslag (mm) | 70,8 | 63,1 | 57,8 | 41,6 | 59,3 | 70,5 | 85,2 | 83,6 | 77,9 | 81,1 | 80,0 | 83,8 | 854,7 |
Bron: KNMI[14] |
Flora en fauna
De flora en fauna van Nederland zijn relatief goed onderzocht. Er is een lange traditie van floristisch en faunistisch onderzoek, dat uitgevoerd wordt door organisaties als SOVON, FLORON en De Vlinderstichting. Sommige verenigingen voor natuurstudie zijn al meer dan honderd jaar actief, zoals de Nederlandse Entomologische Vereniging, de Vogelbescherming Nederland, de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (Vereniging voor veldbiologie) en de Nederlandse Mycologische Vereniging. Het is bekend dat Nederland relatief erg soortenarm is, deels als gevolg van de IJstijden en deels vanwege de eenvormige geografie. Van de hogere plantensoorten komt de helft uitsluitend voor in twee uitzonderlijke gebieden: Zuid-Limburg en Oostvoorne. Het belangrijkste natuurgebied is de Waddenzee, of, als alleen het landoppervlak beschouwd wordt, het duingebied.
Menselijk ingrijpen, zowel direct (kap van bossen, ontginningen, wegenaanleg, etc) als indirect (overbemesting) heeft grote invloed op het huidige landschap, de flora en de fauna. Veel dier- en plantensoorten dreigen te verdwijnen. Om dit te voorkomen zijn zogenaamde rode lijsten gemaakt waarop de meest bedreigde soorten staan. Sommige soorten passen zich juist aan aan de menselijke cultuur, zoals de merel en de koolmees.
In Nederland worden zogenaamde floradistricten onderscheiden op grond van verschillen in klimaat, bodem en waterhuishouding; deze districten hebben eigen plantensoorten. De 23e druk van de standaardflora Heukels' Flora van Nederland hanteert 15 floradistricten, die dan meest worden ingedeeld bij de West-Europese floraregio. In Nederland komen circa 1400 tot 1700 soorten hogere planten voor en 600 soorten mossen. Daarnaast zijn er duizenden soorten die niet meer tot de planten worden gerekend zoals zo'n 5000 soorten paddenstoelen (macrofungi) of andere schimmels en een paar duizend soorten korstmossen en algen.
Ook voor een aantal dieren worden geografische districten onderscheiden, zoals voor onder andere broedvogels. In Nederland komen ruim 50 soorten zoogdieren voor, zo'n 600 soorten broed- en trekvogels, tientallen vissoorten, ruim 50 dagvlinders (bij 2000 totaal aan vlinders) en duizenden ongewervelden. Ondanks de geringe afmetingen heeft Nederland toch endemische dieren (die alleen in Nederland voorkomen), zoals de Grote vuurvlinder en Microtus oeconomus arenicola (een ondersoort van de Noordse woelmuis).
Door de ligging in Europa en het intensieve verkeer is er een regelmatige aanvoer van adventieven, die zich soms met enig succes vestigen, zoals de halsbandparkiet en de driehoeksmossel, maar slechts vrij zelden een permanente plaag vormen; mogelijke uitzonderingen zijn de waterpest en de Amerikaanse vogelkers. De soorten die hier voorkomen zijn bijna allemaal relatieve nieuwkomers (van na de IJstijden); zo zijn het konijn, de fazant en de tamme kastanje in historische tijden ingevoerd. De hier algemene soorten zijn erg concurrentiekrachtig.
Er is met enig succes nieuwe natuur aangelegd, met name in het gebied de Oostvaardersplassen, waar veel soorten gedijen. Er wordt geprobeerd soorten die hier in historische tijden zijn uitgeroeid opnieuw te introduceren, soms met succes, zoals de raaf en de bever. Van andere soorten zoals de otter blijft het resultaat onzeker. Dit laatste geldt voor een Europees project voor herintroductie van de zalm. De zeearend vestigt zich, zij het aarzelend, op eigen gelegenheid. Terugkeer van wat grotere roofdieren als de wolf en de lynx blijft controversieel. Dit geldt ook voor herintroductie van plantensoorten door zaaien en herstel van natuurgebieden door ingrepen als bekalken (om de verzuring tegen te gaan).
Caribisch Nederland
De Caribische eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden) behoren staatkundig tot Nederland. Zij worden gezamenlijk wel als Caribisch Nederland aangeduid. Hun geografie verschilt aanzienlijk van die van het Europese deel van Nederland. Onderling zijn er ook verschillen, met name tussen enerzijds het benedenwindse eiland Bonaire en anderzijds de bovenwindse eilanden Sint Eustatius en Saba.
Het eiland Bonaire maakt deel uit van de benedenwindse eilanden van de Kleine Antillen. Deze eilanden, die naast Bonaire ook Aruba, Curaçao en de Venezolaanse eilanden omvatten, liggen vlak voor de kust van Venezuela. Aangenomen wordt dat ze evenals de bovenwindse eilanden van vulkanische oorsprong zijn, maar alleen de oudste gesteenten zijn vulkanisch en het grootste deel van de eilanden bestaat uit kalkachtig gesteente. Het klimaat op het westelijke deel van deze eilanden is vergelijkbaar met dat van het nabijgelegen vasteland, semi-aride tot aride. Bonaire heeft een BS-klimaat (steppeklimaat) in de classificatie van Köppen.
De eilanden Sint Eustatius en Saba behoren tot de bovenwindse eilanden van de Kleine Antillen. Deze bovenwindse eilanden, waartoe ook Sint Maarten behoort, vormen een langgerekte groep, die zich uitstrekt tussen Puerto Rico en de Venezolaanse kust. De groep bestaat uit twee bogen, die zijn ontstaan door subductie van de Zuid-Amerikaanse Plaat onder de Caribische Plaat. De eilanden hebben hun ontstaan dan ook te danken aan vulkanische activiteit. De binnenste boog, waartoe Sint Eustatius en Saba behoren, is vulkanisch nog enigszins actief. De beide eilanden worden gedomineerd door een slapende vulkaan die het hoogste punt van ieder van de eilanden vormt. The Quill op Sint Eustatius heeft een hoogte van 601 meter en het hoogste punt van Saba, Mount Scenery, is met 887 meter ook het hoogste punt op Nederlands grondgebied (en in het gehele Koninkrijk der Nederlanden).
Het klimaat op de twee Bovenwindse eilanden kan, afhankelijk van de hoogte, in de klimaatclassificatie van Köppen worden ingedeeld als Aw (tropisch savanneklimaat) in de laaggelegen gebieden tot Am (moessonklimaat) in de hoger gelegen gebieden, met Af (tropisch regenwoudklimaat) op Mount Scenery en wellicht ook op The Quill.[15]